5e zondag van de veertigdagentijd A - 2017

Zusters en broeders,

Misschien is het je nog niet opgevallen, maar sinds de eerste zondag van de advent, op 27 november vorig jaar, was de evangelist Mattheus altijd aan het woord. Vandaag en ook de voorbije twee weken hoorden we echter niet Mattheus, maar Johannes. En Johannes, dat is toch de evangelist van de bezinning, van de theologie, van de moeilijke woorden en de diepe gedachten? Maar vandaag, en ook de voorbije weken, hoorden we dat Johannes ook de evangelist is van heel realistische verhalen die je zo voor je ogen ziet gebeuren, net of je er direct bij betrokken bent. Twee weken geleden was dat de ontmoeting en het diepgaande gesprek met de Samaritaanse vrouw, vorige zondag was het de genezing van de blindgeborene en de zware rel daaromtrent met enkele farizeeën, en vandaag is het de opwekking uit de dood van Lazarus. Evenzeer opvallend is dat Jezus zich in de drie ontmoetingen openbaart als de Messias en de Mensenzoon, en vandaag ook als de Zoon van God. En ook opvallend in de ontmoetingen is Jezus’ vraag naar geloof.

Vandaag lijkt daarbij ook de dood centraal te staan, zowel in de eerste lezing als in het evangelie. In de eerste lezing belooft God aan zijn volk: ‘Ik zal uw graven openen. Mijn geest zal Ik over u uitstorten en gij zult leven.’ Maar het blijkt niet om de graven van de dood te gaan, wel om de graven van de wanhoop en de ontreddering van het volk dat in ballingschap naar Babylon is gevoerd. ‘Ik zal u weer vestigen op uw eigen grond’, belooft God de Heer. De ballingschap zal voorbijgaan en het echte leven zal weer bloeien. Die graven gaan dus niet over de dood.

En wanneer Jezus in het evangelie hoort dat zijn vriend Lazarus ziek is, zegt Hij: ‘Die ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God, zodat de Zoon van God geëerd zal worden.’ Ook hier gaat het dus niet echt om de dood, maar om het geloof in Jezus, de Zoon van God, de Mensenzoon, de Messias. Dat geloof leeft zeer sterk in de beide zussen van Lazarus: ze zijn er allebei van overtuigd dat Lazarus niet zou gestorven zijn als Jezus bij hen was geweest. Jezus zou hem zeker genezen hebben. Maar Jezus gaat daar niet op in. Wat Hij wel doet, is peilen naar de diepte van hun geloof. Aan Marta vraagt Hij of zij gelooft dat Hij de verrijzenis en het leven is, en Hij voegt daaraan toe: ‘Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven.’ En bij de opwekking van Lazarus zegt Hij: ‘Maak de doeken los, en laat hem gaan.’

Leven ook al ben je gestorven, en losgemaakt worden: dat gebeurt wanneer Marta, Maria en Lazarus geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God die onder ons is komen wonen. Ook wij komen tot leven en ook wij worden losgemaakt wanneer we in Jezus geloven, want Hij bevrijdt ons van kwaad en zonde, maar ook van wanhoop en egoïsme, en als we leven naar zijn woorden en daden geeft Hij ons een menswaardig leven. Dat is ook waar Tomas naar uitziet wanneer hij zegt: ‘Laten we meegaan met Jezus om met Hem te sterven.’ Hij wil natuurlijk niet echt sterven, maar hij wil loskomen van het kwaad, van het onrecht, van de zelfverheerlijking, van de zelfzucht die hem en zijn medemensen mensonwaardig doen leven.

Zusters en broeders, Jezus’ oproep om losgemaakt te worden van onszelf en om tot echt leven te komen, past zeer goed in deze tijd. Meer en meer zien we dat eigenbelang het enige is wat nog telt. Geen inzet voor de gemeenschap, maar voor het ik. We zien ook dat het volk in enkele landen kiest voor leiders die helemaal de weg opgaan van ‘ieder voor zich’, van ‘ik ben er alleen voor mezelf’, en van ‘als ik het maar goed heb en als ik maar rijk word, en de rest kan me niets schelen.’ Dat is de werkelijkheid die overheerst wanneer we niet in Jezus geloven, wanneer we dus ook niet uit onszelf worden losgemaakt en tot echt leven worden gewekt. Laten we Jezus oprecht vragen dat we naar Hem zouden luisteren wanneer Hij ons oproept: ‘Kom naar buiten!’, zodat we Hij ons kan losmaken en we zijn weg kunnen gaan. Amen.