Eerste zondag van de Veertigdagentijd (2008)

Mensen hebben verstand van het kwaad. We weten allemaal wat goed is, en wat niet goed is. Dat weten we uit ervaring, door wat we zien gebeuren om ons heen, door wat andere mensen doen of overkomt, door wat we zelf zijn, en wat we, niet-willend, toch doen.
En we kennen het verschijnsel "van kwaad tot erger', hoe het ene kwaad het andere oproept, hoe kleine aanleidingen kunnen leiden tot vijandschap, tot onrecht en geweld. We zien het soms in onze kleine wereld van werk, familie, buren en kennissen. We zien het in de grote wereld van nationale en internationale politiek, van volkeren, rassen religies.
Het kwaad begint klein, maar neemt dan hand over hand toe. Wanneer begint "schuld"? Hoe kan het dat een mens mee gesleurd wordt in een misdadig systeem, zoals destijds in nazi-duitsland, en nu: terrorisme, en altijd en overal: van uitbuiting, onderdrukking en discriminatie?  We weten niet waar het kwaad vandaan komt, we weten niet wie er door gegrepen zal worden, misschien wijzelf wel, vroeger, of nu,  of ooit.
En als je in de ban van het kwaad bent geraakt, dan weet je het niet eens. Maar terugziende zien we het kwaad, in anderen, in onszelf, en we schamen ons om wat er in ons kan zijn, wat mensen kunnen aanrichten.
Beheerst het kwaad de wereld? Is het lied dat we zongen realistisch en compleet?
Wat geen oog heeft willen zien, geen oor heeft willen horen, erger dan wat iemand ooit heeft kunnen dromen; zijn wij en onze wereld zo verdoemd?
De bittere ervaring, dat alle mensen delen in het kwaad is uitgebeeld in de bijbelse mythe van de zondeval. In dat verhaal, dat we zojuist lazen, zien we Adam, alleman, en Eva, de gegeven ander. En we zien hoe ze samen, ongemerkt, getrokken worden in het kwaad. Ze eten van de boom van kennis van goed en kwaad, maar ze weten niet wat ze doen.
"Erfzonde" is vanouds het woord voor dat samen afglijden, het deel krijgen aan het kwaad, zonder weten, zonder willen, zonder onderscheid des persoons. We beseffen: er zijn geen rechtvaardige mensen. Er zijn alleen maar mensen die meer of minder arm onrechtvaardig zijn. De ergste misdadiger en de meest integere rechter staan in zekere zin schouder aan schouder, beiden onvolmaakt. Jezus zei: Wie zonder zonde is werpe de eerste steen. De stenen zouden blijven liggen.
Die onontkoombare deelname aan het kwaad, het gevoel van schuld en tekortkomen, het kan ons gemakkelijk verlammen. "Waarom zou ik me inspannen ten goede? De wereld is toch rot, en ik zal het lot, de doem die er op rust niet kunnen keren?" Wat kunnen wij eigenlijk? Wij, zomaar mens op een toevallige plek op de wereld, in een toevallig tijdperk van de geschiedenis,  en onderhevig als we zijn aan de grillen van het lot, en aan dezelfde moeite en angst als al die mensen voor ons en na ons. Hoe zouden wij het kwaad nou overwinnen?
Maar toch, soms, hier en daar, zien we mensen die het verschil maken, die gewoon gaan beginnen.
Het zijn mensen die erin gaan staan, in het lot, temidden van de schuld, in de woestijn van het leven. Die niet blijven steken in het veroordelen van wat slecht is, maar die accepteren: dit hoort erbij, dit hoort bij alles, waar ik ook bij hoor. Dit is het uitgangspunt waarmee we aan het werk moeten.
Een wereld met elkaar bestrijdende ideologieën? Ze zoeken naar wegen van verzoening.
Een land verward door religieus en seculier fanatisme, discriminatie en segregatie? Er zijn er, die beginnen, met groeten en ontmoeten, zoeken en vinden. Een samenleving in de ban van halen, hebben en houden? Er zijn er die bereid zijn om te delen van hun rijkdom, of zelfs van hun armoede.  Een familiekring uiteengevallen door oud zeer of nieuw onbegrip? En dan toch de band blijven koesteren, blijven wat je bent: broeder, zuster, kind, vader of moeder.
Dat alles vergt kracht, geest, heilige geest.
Waar deze kracht, die we vergeving noemen, zichtbaar wordt, daar is de kringloop van het kwaad onderbroken. Mensen, al zijn ze in de woestijn, kunnen groter zijn dan de zonde.
Ze kunnen afzien van oneerlijk verkregen brood en rijkdom. Ze kunnen macht afwijzen, ze kunnen waarheid en waarachtigheid hoger achten dan al het andere.
Mensen die zo zijn lossen het probleem van het kwaad niet op, maar ze leven het weg.
Zij zijn het die de zonden van de wereld wegdragen.
Eén van zulke mensen kennen wij, gedenken wij hier, als een van God gezondene.
Die door het kwaad werd overmeesterd, onrechtvaardig veroordeeld en ter dood gebracht, en die, toen hij aan het kruis werd genageld, het kwaad alleen nog maar kon wegnemen, door het onmogelijke te zeggen. "Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen."
Door hem geloven wij dat God ons niet overgeleverd wil laten aan het kwaad.
Want God heeft eens de aarde geschapen , en de mens naar zijn beeld en gelijkenis, en Hij zag dat het heel goed was. Zo was het in den beginne, zo moge het nu weer zijn, en tot in de eeuwigheid.