1e zondag veertig-dagentijd A (2008)

Misschien is het u opgevallen: de evangelielezing van vandaag begint met het woordje `daarna'. "Daarna werd Jezus door de Geest meegevoerd naar de woestijn." Waarna was dat? Wat is er hiervoor gebeurd? Direct hiervoor is Jezus door Johannes gedoopt in de Jordaan. De hemel heeft zich geopend, een stem heeft geklonken en Gods Geest is als een duif op Jezus neergedaald. Diezelfde Geest drijft hem meteen daarna de woestijn in.

Dat schijnt de normale gang van zaken te zijn: Na afloop van de doop moet je de woestijn in. Zo kwam Israël bij de uittocht uit Egypte door het water van de Rode Zee en dan niet meteen het beloofde land in: Eerst veertig jaar woestijn ertussen. Dat zal dan voor ons ook wel zo gelden: We stappen niet recht van het doopvont zó het hemels paradijs in, of het volmaakte leven van een mensenleven dat helemaal door liefde getekend is. Het nieuwe leven, een leven van liefhebben, van dienstbaarheid, van gerechtigheid zoeken, dat gaat niet vanzelf, dat moet geleerd worden. Paulus spreekt vaak van de oude mens, en dan bedoeld hij de egoïst in ons, die steeds belust is op eigen gewin. Die oude mens moet als het ware uitgerookt worden. Dat kost bloed, zweet en tranen. We huppelen niet zo maar van de doop het paradijs in: Eerst komt de woestijn.

Waar staat de woestij n voor? De woestijn is vanouds d e plek waar je niet meer op je vermogen kunt bouwen, waar alle illusies als zeepbellen worden doorgeprikt, waar je jezelf tegenkomt. Dat is het omdat je in de woestijn helemaal op jezelf aangewezen bent: Behalve wat struikrovers en nomaden kom je er verder niemand tegen. En als je graag geëerd wordt en je treedt op, is er geen applaus. En als je denkt: "Ik heb me goed verzekerd, ik heb een goed inkomen." Je kunt er niks kopen. En als je denkt: "Ik heb toch mijn vrienden, mensen op wie ik terug kan vallen?" Die zitten niet in de woestijn. De woestijn is de plek waar je het leven ontmoet in al zijn rauwheid, zonder alle betekenissen die wij er aan toekennen, zonder al het gepraat van de reclame en de wetenschap en van wat we zelf zo denken: In de woestijn vallen al die betekenissen weg. Het is bloot leven, in de woestijn.

De Geest leidt Jezus de woestijn in. Daar vast hij, veertig dagen en veertig nachten lang. En dan komt de duivel en stelt hem op de proef. Het is van alle figuren uit de bijbelse verhalen een van degenen die het meest tot de verbeelding spreekt: de duivel. Er zijn eigenlijk heel weinig verhalen in de bijbel waar hij zo als persoon ten tonele verschijnt als in het evangelie van vandaag, en toch maken we al eeuwenlang graag de meest buitensporige plaatjes over hoe hij eruit ziet: met hoorntjes, een angstaanjagende bek en een giftige staart, of zo. In de eerste lezing waren we hem ook al tegengekomen, maar nu in de gedaante van een slang. En ook voor dat beeld geldt dat het zo sterk is, dat het na al die eeuwen nog niets van zijn kracht heeft verloren: Wie de boeken van Harry Potter heeft gelezen of de films heeft gezien, weet hoe verdacht het is als je een sisselstong bent, iemand die met slangen kan praten.

In de bijbel heet de duivel meestal `satan', dat betekent: aanklager, tegenstander. Satan, dat is wat me afleidt van mijn leven voor het aangezicht van God. Jezus heeft gevast, veertig dagen en nachten lang, en hij heeft grote honger gekregen: Zelfs de stenen gaan er aantrekkelijk uitzien. "Maak dan brood van die stenen", daagt satan uit: "Vergeet waarvoor je vastte, zorg dat je in je behoeftes voorziet, en wel meteen!"
Jezus herkent de stem van de verleider: Dit is niet de stem van God die het volk manna gaf in de woestijn, dit is de stem van de grote verleider die je probeert wijs te maken dat bevrediging van de behoefte alles is waar het in een mensenleven om gaat. Behoeftes hebben we als mens, of het nou om eten en drinken gaat, om iets om aan te trekken, om te ontspannen of om seks. Maar al die dingen kunnen verslavend worden, zó alle aandacht opeisen dat er niks meer lijkt te bestaan dat alleen dat. Dat is het waartegen Jezus nee zegt, en hij doet dat met woorden die zijn volk zoveel kracht hebben gegeven toen zij in de woestijn waren: "De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God." (Deut 8,3)

Dan neemt satan Jezus mee naar het dak van de tempel: Daar staan ze op de rand van het dak, en satan zegt: "Als jij de zoon van God bent, spring dan gerust, want er staat geschreven: `Aan zijn engelen zal hij opdracht geven om u op handen te dragen, zodat u uw voet aan geen steen zult stoten.' (Ps 91,11-12)" De duivel blijkt opvallend bijbelvast: Hij citeert de psalmen!
Het zal op die plek zijn, daar op het dak van de tempel, zo wisten de Joden uit Jezus' tijd, dat aan het einde der tijden de Messias zal verschijnen. Satan verleidt Jezus hier dus op zijn diepste hoop, op zijn grote vertrouwen in God: "Kom dan, als jij zo alle vertrouwen in God hebt, dan kan je toch niks gebeuren? Jij bent toch veel te groot voor menselijke angst, jij bent toch veel te bijzonder, veel te ver verheven boven het gewone volk?"
En opnieuw denkt Jezus aan de tijd dat zijn volk in de woestijn was net als hij, en hij denkt terug aan wat ze daar leerden: "Stel de Eeuwige uw God, niet op de proef." (Deut 6,16)

Satan heeft geprobeerd Jezus te verleiden, te pakken op zijn zwakke plek: Op zijn menselijke behoeftes en op zijn diepste hoop en geloof. Nu die twee gefaald hebben, rest hem nog één kans: De botte bijl van de pure machtswellust: "Alle koninkrijken van de wereld en al hun pracht zal ik u geven als u mij aanbidt."
De klassieke verzoeking voor iedereen die koning wil zijn. De verzoeking die al zo vaak hele landen in puin gelegd heeft. Een droom die niemand vreemd is: Niet leven voor God, maar leven als God. En nu wordt Jezus door deze verleiding belaagd. En net als de eerste twee keer helpt de herinnering aan het volk in de woestijn hem: "Aanbid de Eeuwige, uw God. Vereer alleen hem." (Deut 6,13)

Het evangelie van de bekoringen in de woestijn wordt ons elk jaar op de eerste zondag van de veertigdagentijd, onze veertig dagen voorgehouden, als een voorbeeld. Want het is nogal een klus om te leren wat het is, een mens te zijn op aarde, om van het leven te leren houden zoals het is: Niet het plastic leven van alleen maar feesten en geluk, het fantasieleven van een wereld zonder pijn of het droomleven van de ultieme macht. Nee, het gaat om: Kun je houden van het leven zoals dat van ons mensen is, met dierbaren die je verliest, maar ook met de feesten, met de ziekte en de prestaties: dat geheel.

Ieder jaar geeft de kerk ons veertig dagen om ons in dat leven te oefenen, veertig dagen om in ons leven van alle dag de woestijn te zoeken en te bidden. Wie dat doet zal er de verleider ontmoeten: de verleider die probeert je te laten geloven dat je door het direct bevredigen van je behoeften gelukkig zult worden ("kopen, nu!"), de verleider die probeert je af te leiden van waar je hart echt ligt, de verleiding van de greep naar de macht, al is het maar in kleine dingen. Veertig dagen krijgen we, om ons te oefenen in het omgaan met de verleider in navolging van Jezus, die er in de woestijn mee vocht. Veertig dagen om te oefenen, om aan het eind met Hem te verrijzen tot nieuwe mensen: mensen van Pasen.