Weg uit Eden (2011)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

PARADIJS

In 1985 was ik in Indonesië. We bezochten in Oost-Java een boeddhistisch heiligdom. Met de bus waren we een heel eind gevorderd, maar het laatste stukje moest achterop een bromfiets bij een Javaanse tiener, die flink gas gaf en door de vele bochten van een smalle weg gierde. We arriveerden ergens hoog in een berg. Het uitzicht was adembenemend. Het heiligdom was klein, op mensenmaat; een plekje van serene rust. Er werd iets verteld over de rituelen die er plaatsvonden. Buiten was een kraampje. Een prachtig Javaans meisje met een bloem in het haar stond fruit en sap te verkopen en wat boeddhabeeldjes. Achter haar scheen de zon en bloeiden de kruidnagelbomen. Iemand uit ons gezelschap verzuchtte: ‘Wat hebt u toch een heerlijk leven!’ De vrouw paste zo prachtig in haar paradijs. Maar het meisje haalde de schouders op. Ze was aan het sparen, tot ze eindelijk weg kon uit dit gat. Waar voor sparen? Wat wilde ze dan nog meer? Ze wilde een paar nieuwe spijkerbroeken, een draagbare stereo-installatie en - als ze genoeg had - een reis naar Amerika. Wíj dachten dat zij in het paradijs leefde, maar zíj wilde er uit! Aan haar knaagde het verlangen dat er ver weg een beter oord moest zijn. Haar woon-plek was ‘ge-woon’.


HEIMWEE

De mensheid draagt een diep heimwee met zich mee naar een paradijs. We leven met een verlangen naar een tijd of een oord waar het goed is, waar we er mogen zijn, waar we bemind worden. Het is een hunkering naar een mooi leven, naar niet-hier, naar een plek die voelt alsof je er ooit thuis was; waar niet achter elke boom gevaar schuilt en waar overvloed is om van te genieten. Veiligheid en geborgenheid, als een zomertuin waaruit we ooit verdreven zijn of weggelopen. Een herinnering die ons voortdrijft, die ons levenslang doet verlangen en aan de basis ligt van onze schamele pogingen om het gezellig te maken, om met elkaar te zingen en te delen, om te gokken in het casino en om een beetje rechtvaardig te zijn. Het paradijs is een herinnering aan de liefde waarin onze wieg stond en een drijfveer om toekomst te bouwen.


VERDREVEN

De bijbel vertelt het verhaal over Adam, over ‘de mens’; hoe hij uit zijn paradijs verdreven is.
Er kwam een dag waarop de mens God wilde zijn. De mens ontdekte zijn macht. Het heeft lang geduurd en aanvankelijk ging het heel langzaam. Hij leerde meer voedsel verzamelen dan hij direct nodig had. Hij leerde gewassen verbouwen en hij bouwde een stad. Met de wapens waarmee hij dieren te slim af was, kon hij ook over anderen regeren. Hij ging zichzelf beschouwen als de eindbestemming van het heelal. Heel de schepping, dacht hij, was op hem gericht; hij mocht er vrij over beschikken. Hij wilde God zijn. Hij wilde zelf het doel zijn van zijn bestaan en de zin van zijn leven. En toen, toen hij dacht God te zijn, toen ontdekte hij dat hij naakt was. Hij kwam erachter dat hij niets voorstelde. Er was geen doel meer in zijn leven. Het paradijs werd een hel. De aarde werd oorlog en verveling. Het kwaad was in de wereld.


OVERWINNING

Ons christelijk geloof vertelt ook hoe dit kwaad in de wereld overwonnen is. Dat is het geheim van Gods menswording, het verhaal van de liefde. God schept niet door zijn macht maar door zijn dienstbaarheid. God maakt leven niet mogelijk door staaltjes van zijn vernuft maar door barmhartigheid. Zoals wij elkaar het leven niet geven met wetten en geweld, maar door ruimte te maken en eerbied te tonen.
Een oude vrouw vertelde me dat ze in Indië geboren was. Hoe ze na de oorlog in het kille Nederland kwam met haar ouders en drie zusjes. Over de moeilijke jaren van wennen, van zich onwelkom voelen. Over haar eeuwig heimwee naar het paradijs, waar ze toch nimmer was teruggekeerd, bang dat het er niet meer was. Haar gelaat zal vol rimpels maar uit haar ogen straalde liefdevolle berusting. Het was allemaal niet voor niets geweest. Ze had het gedaan om haar kinderen toekomst te geven. Ze was oma van acht kleinkinderen. Het tweede achterkleinkind was op komst. Ze besloot haar overpeinzingen met een wijsheid: ‘Het paradijs..., dat is overal en nergens!’


VERLEIDINGEN

Lieve kinderen. ‘Van mij krijg je een hengel om te vissen!’, zei opa tegen Joris. Joris haalde zijn schouders op en zei: ‘Hoef ik niet.” Opa trok zijn wenkbrauwen op. Hij begreep de kinderen niet meer. ‘Van mij krijg je vette sneakers’, zei oma blij. ‘Hoef ik niet’, zij Joris onverschillig. ‘Doe niet zo ongezellig’, zei mamma. ‘Van mij krijg je een sportieve rugzak’,  ‘Hoef ik niet!’ Mamma zuchtte en Joris liep naar zijn kamer.
‘Wat mankeert die jongen toch?’, vroeg oma. ‘Ach’, zei moeder terwijl ze ging zitten. ‘Hij wil perse een hondje en nou wil hij ons daar toe dwingen door geen enkel ander cadeau leuk te vinden.’
Toen pappa het hele verhaal hoorde, maakte hij korte metten. ‘Nu is het uit.’ Hij sloeg met de vlakke hand op tafel. ‘Die flauwe fratsen. We vieren gewoon een gezellige verjaardag met gewone cadeautje..., en oppassen manneke, een gegeven paard wordt hier niet in de bek gekeken..., of we slaan het over dit jaar.’  Joris probeerde nog één keer: ‘Een gegeven hondje zal ik niet in de bek kijken...’ Maar pappa was niet in de stemming voor grapjes. ‘Naar boven jij!’ Joris stormde de trap op. Hij wilde geen verjaardag. Hij hoefde zelfs geen hondje meer. Konden ze zeggen wat ze wilden!