Beste vrienden,
u had het waarschijnlijk niet verwacht dat iemand nu, na het Evangelie de Paaskaars zou doven. Nochtans bestaat er een heel oude traditie om met Pinksteren na de voorlezing van het Evangelie de Paaskaars te doven. Sommige parochies doen het op het einde van de viering maar de betekenis blijft dezelfde: men wil daarmee aantonen dat met het feest van Pinksteren de Paastijd ten einde is. Vanaf nu brandt de Paaskaars niet meer tijdens de gewone zondagsvieringen. Ze verandert dan trouwens van plaats: men zet ze bij de doopvont waar ze functioneert tijdens de doopritus bij het aansteken van de doopkaars. Alleen voor huwelijken en uitvaarten en voor kerkelijke hoogfeesten steekt men ze terug aan. Even terzijde: Is dit een vorm van gierigheid, wie weet. Het resultaat is alvast dat je bij het volgende Paasfeest met een Paaskaars zit die nauwelijks gebrand heeft en dus quasi nieuw is. Met het jaartal te veranderen zou ze gerust nog een jaar of twee kunnen meegaan. Waarvan acte. Je weet van wie het komt. Waarmee meteen gezegd dat wij hier in onze geloofsgemeenschap kiezen om de Paaskaars alle zondagen te laten branden tot aan de vastentijd. Bij het licht van de Paaskaars is er het altaar waarop we wekelijks eucharistie vieren. In brood en beker dat we breken en delen, beleven we elke week opnieuw het Paasgebeuren: we ontmoeten de levende Heer in ons midden. Hij geeft zich aan elk van ons opdat ook wij leven zouden vinden. Maar laten wij ons er ook elke keer uitgedaagd door weten om zelf brekend en delend in het leven te staan; op die manier worden wij Paasmensen, mogen mensen de Levende in ons ervaren en zijn we levengevend. Met Pasen heeft dit licht ons vreugde gebracht, sprak het van nieuw leven; schuchter nog, als broos, klein vlammetje dat het opneemt tegen de duisternis die soms zo sterk kan overheersen in de wereld en in het leven van mensen. Hoopvol tekentje dat spreekt van een nieuwe morgen na de nacht; licht dat ons aanstoot in de morgen. Dat vlammetje is ook het Pinkstervuur dat boven onze hoofden hangt en ons in vuur en vlam zet, enthousiast maakt en in beweging zet naar mensen toe om te getuigen van de Blijde Boodschap in woord en daad. Dat vlammetje mag dus niet doven. Het moet hier branden elke keer wanneer we samenkomen in vreugde en verdriet. Licht, warmte, vertrouwen, geborgenheid, vurige passie daar kunnen we niet zonder en hebben we hier dikwijls nood aan. En voor onze dopelingen is dan weer een uitnodiging om lichtmens te worden. En soms hebben we hier een uitvaart.
Dan geeft deze Paaskaars in dit moment van verdriet en pijn, wat licht in de duisternis, en nodigt het ons uit te waken d.w.z. ons in liefde verbonden te weten en niet te vergeten. Maar belangrijk is te weten dat die kaars elke week brandt voor iedereen die wat Geestkracht nodig heeft, voor elke mens die zoekt naar licht, warmte en geluk in het leven of van duizend angsten is gekweld. Zoals ze daar staat is het ook een soort vuurtoren op de zoektocht naar zin en richting in het leven. Ze zegt: hier is een veilige haven waar je mag aanmeren om op krachten te komen en te bekomen van de stormen in het leven. Maar laat het ook een vuur zijn dat ons opnieuw aansteekt wanneer ons levensvlammetje is gedoofd of uitgeblazen. Om dan van hieruit te vertrekken elke keer opnieuw als vurige mensen, met een aanstekelijk enthousiasme, geestige mensen, geestdrachtige mensen die geen enkele uitdaging of beproeving uit de weg gaan. Dit licht brandt er elke keer zomaar, gratis; het is ons gegeven voor wie het nodig heeft. Dat is het wonder van Pasen en Pinksteren. Waar wij krachten tekortschieten, ons zwak of klein voelen, daar schiet God ons te hulp. Ik-zal-er-zijn, zegt God;