Hoogfeest van Pinksteren

Inleiding  

Vandaag is het de vijftigste dag van Pasen. Pinksteren, Pentecostes, dat is de vijftigste dag, is van oorsprong een Joods feest. Het heeft iets te maken met de oogst, en in die geschiedenis van de aarde schept God nu een beweging van zijn heilige Geest. Hij begint met een nieuwe schepping, de Kerk, en het begin van al Gods werken is de Geest. Hij begint met de Geest, Hij begint met de liefde. Alles wordt door die Geest bezield. Het gaat om de liefde! God blaast zijn eigen Geest in Adam en toen deze die Geest weer had teruggegeven, of had afgestoten, en de Geest van God, de Godzucht, was veranderd in zelfzucht, heeft God een nieuwe schepping gemaakt, een nieuw begin. Hij begint opnieuw met de Geest. Dat is wat wij vandaag vieren. Hij is, samen met het water, bij het doopsel naar de mensen toegekomen. Dat is wat wij altijd op zondag aan het begin van de eucharistie vieren

Homilie  

"...een gedruis, een hevige wind en heel het huis waar zij gezeten waren was er vol van. En er verscheen hun iets dat op vuur geleek." Gedruis, beweging, vuur! Je zou zeggen: echt een feest van onze tijd, vol beweging, stormachtig, open. Gods Geest schept ruimte, gooit deuren en vensters open, breekt muren en grenzen af, brengt mensen samen. Naar zo'n eenheid scheppende kracht van begrip en liefde hunkert onze maatschappij. Weg uit de benauwende geslotenheid, uit de nauwe en benauwende kaders van een nationale, aan een natie gebonden religie. Het gezelschap is internationaal: "vrome mannen afkomstig uit alle volkeren onder de hemel." Alle volkeren worden aangesproken door het evangelie, het evangelie van de Geest; niet een evangelie van wetten en voorschriften, maar een sprekend en aansprekend evangelie.

Maar die beweging en die stormwind slaan niet op de eerste plaats op uiterlijk waarneembare bewegingen. Het zijn tekenen van iets anders, van iets innerlijks. Het zijn geen religieuze happenings, geen massale verschijnselen, het zijn zelfs geen inwendige bewegingen van emotionele aard, bewegingen van het menselijk hart, gevoelige devotie. Dat is allemaal wat de Schrift 'vlees' noemt. Hoe geestelijk het ook moge schijnen, het is allemaal nog van deze wereld. Dat valt allemaal onder de beweging die de mensen van Jezus verwachten. "Waarom vertoont Gij U niet aan de wereld? Trek naar Judea. Niemand doet iets in het verborgen als hij de openbaarheid zoekt. Aangezien Gij zelf dergelijke dingen doet, vertoon U aan de wereld (Joh 7,3-5). De evangelist voegt eraan toe: "Ook zijn broeders immers geloofden niet in Hem" (Joh 7,5). Want God verschijnt niet meer in donder en bliksem, zoals op de Sinaï. Zo verscheen Hij al niet meer aan Elia: "Toen trok Jahwe voorbij. Voor Jahwe uit ging een zeer zware storm die bergen deed splijten en rotsen verbrijzelde, maar de Heer was niet in de storm. En op de storm volgde een aardbeving, maar ook in de aardbeving was de Heer niet. En op de aardbeving volgde vuur, maar ook in het vuur was de Heer niet. Op het vuur volgde het suizen van een zachte bries. Zodra Elia dit hoorde bedekte hij zijn gezicht met zijn mantel, ging naar buiten en bleef staan aan de ingang van de grot" (1 Kon 19,11-14). Hij verschijnt in het suizen van een zachte bries.

Ook dit moet natuurlijk niet alleen uiterlijk verstaan worden, als iets dat met je zintuigen waarneembaar is, maar dat zintuiglijk waarneembare van het suizen van een zachte bries, is een teken van iets innerlijks, van een inwendige beweging. Een beweging niet zonder meer van het menselijke hart, gevoelens van tederheid, van zachtheid, een gevoelsbeweging, een ontroering, nee, het is niet zonder meer van buitenaf komend, als een overdonderend gebeuren waarvoor je door de knieën moet. Het is een innerlijke beweging, die de mens en al het menselijke in tact laat, en toch aan God deelachtig maakt. "De Geest van de waarheid blijft bij u en zal in u zijn als een nieuw innerlijk (vgl. Joh 14,17). "Ik zal een nieuw hart en een nieuwe geest in hun binnenste plaatsen. Ik zal het stenen hart uit hun lichaam verwijderen en hun een hart van vlees geven. Ik zal een nieuw hart en een nieuwe geest in u uitstorten (Ez 11,19-20) "Mijn Geest zal Ik in u uitstorten en Ik zal er voor zorgen dat gij mijn wetten nakomt en mijn voorschriften nauwkeurig onderhoudt" (Ez 36,27).

Dat is de Geest die drijft naar de vreze Gods, die nauwkeurig onderhoudt wat God vraagt en die afgaat op de wil van God. Het is geen geest van vrijgevochtenheid, die zich afzet tegen de wet, tegen de geboden en de voorschriften, maar een geest van Godvrezendheid.

Zoals uw Moeder Stichteres zegt:
'De heilige Geest is vol van zijn wezen heilig en kan dan ook niet met   een bevlekt, aards gezind en zelfzuchtig hart overeenstemmen. Hij woont graag in een echt deemoedig hart. Een deemoedige ziel is altijd in vrede. Zij is beschermd tegen de onrust en de verdrietelijkheden die met de trots verbonden zijn. Of men haar verheft of vernedert, ze bekommert er zich niet om. Dergelijke vernederingen zijn niet in staat haar rust te verstoren. Een dergelijke gezindheid zoekt de heilige Geest. In zulke zielen ondervindt Hij geen beletsel voor zijn goddelijke inspraken. Wonderen van genade werkt Hij daarin uit.'

Van zo'n zachtmoedige beweging van geest was Jezus' Geest vervuld. Toen Hij aan alle aardse bewegingen van ongeduld en toorn, wraakzucht en opstand afgestorven, Zich niet liet bewegen door zijn aardse tegenstanders, die Hem uitdaagden: "Kom van het kruis af. Red dan Uzelf, en red ons, als Gij de Messias, de Redder, zijt", bleef Hij bewegingsloos verankerd in de wil van de Vader. "Daarop boog Hij het hoofd en gaf de geest" (Joh 19,30). Met het uitademen van zijn aardse geest gaf Hij het leven van de heilige Geest. Het is die milde, zachte, Godvrezende Geest die Jezus uitblies over zijn apostelen, over zijn Kerk, als de ziel van de Kerk.
Het is die Geest die straks door de priester wordt afgeroepen, wanneer hij de handen uitstrekt over brood en wijn, die tegelijkertijd teken zijn van uw eigen inzet, uw eigen leven. Hij roept diezelfde heilige Geest af, een Geest van innerlijkheid, een Geest van gehoorzaamheid, een Geest van vrede, die in staat is alle uiterlijke onvrede in vrede te doorstaan. Dat is de Geest van onze Kerk, dat is de Geest waarvan wij belijden dat zij de ziel is van de Kerk. Dat is de Geest waarvan wij straks in het Credo zullen getuigen.