6e zondag in de paastijd A - 2002

Zusters en broeders,

De beroemde roman De Vlaschaard van Stijn Streuvels gaat over boer Vermeulen, die er maar niet kan toe komen de verantwoordelijkheid over zijn boerderij door te geven aan zijn zoon Louis. In het geniep koopt hij zelfs een andere boerderij, en hij wil Louis daarop droppen. Het boek eindigt op een voorspelbaar drama: Vermeulen geeft zijn zoon met een zware stok een slag in de nek, en de jongen blijft voor dood liggen.

Het probleem van boer Vermeulen is dat hij geen blijf weet met de vraag: hoe moet het verder nà mij? Hoe moet het verder zònder mij? En hij kan geen afstand doen van wat hij zelf heeft opgebouwd. Ook Jezus werd met dat probleem geconfronteerd. Drie jaar had hij al weldoend onder de mensen geleefd, drie jaar had Hij hun geleerd dat God een goede Vader is, die maar één gebod kent: Heb Mij lief en heb elkaar lief. Maar na die drie jaar was het tijd om terug te gaan naar de Vader. Het is dus normaal dat Hij de vraag stelt: hoe moet het verder na Mij, zonder Mij? En heel anders dan boer Vermeulen beantwoordt Hij die vraag met een probleemloos vertrouwen op zijn volgelingen. 'Jullie moeten het maar van Mij overnemen.' zegt Hij.

Zo eenvoudig is dat. Jezus die God is, legt zijn werk zomaar in de handen van zwakke mensen. En dat ze zwak zijn heeft Hij meer dan eens moeten ondervinden. De avond voor zijn dood bijvoorbeeld, toen ze met z'n allen op de vlucht sloegen, of al die keren dat ze maar niet wilden begrijpen dat Hij niet gekomen was om te heersen, maar om te dienen. En toch geeft Hij hun zijn werk door. Hij zegt alleen: Heb Mij lief, en onderhoud mijn geboden. Ik zend u mijn Geest, en die Geest zal u leiden, waar ge ook gaat, wat ge ook doet.

Zusters en broeders, over de apostelen heen zijn die woorden ook tot ons gericht. Ook wij hebben zijn Geest ontvangen, en op die Geest mogen we vertrouwen. Maar, in alle eerlijkheid, wat doen we om die Geest in ons te laten werken? Bestààt Hij echt voor ons, of hebben we alleen maar aandacht voor onze gezondheid en onze prestaties? Zo dikwijls horen we zeggen, en misschien zeggen we het zelf ook wel: Ik heb vandaag vijftig kilometer gefietst, tien kilometer gelopen, zonder ophouden twaalf uur gewerkt. We zijn fier op die prestaties, maar ... hoeveel tijd hebben we vrijgemaakt voor de adem van God? Hoeveel meter hebben we gelopen om God te vinden? Hoeveel minuten hebben we besteed aan het evangelie, de kerkgemeenschap, ons geloof, aan onze medemens? En zijn we ooit fier omdat we een uur in de kerk zijn geweest? Misschien kunnen we daar eens over nadenken.

Zoals we ook eens kunnen nadenken over het feit dat Jezus zijn werk zomaar doorgeeft. Hij vertrouwt dus op anderen, aanvaardt gewoon dat die anderen andere accenten zullen leggen, andere visies zullen ontwikkelen, en waarschijnlijk ook wel fouten zullen maken. Ook hier toont Hij ons de weg, namelijk, dat we niet moeten denken dat we onmisbaar zijn en dat zonder ons de wereld zal vergaan, of toch tenminste dat stukje wereld waarvan wij denken dat we het middelpunt zijn. Nochtans, als Jezus-God zichzelf niet onmisbaar vindt, wat zouden wij het dan zijn. 'Heb vertrouwen in wat anderen ondernemen', zegt Hij, 'en denk niet altijd dat ze het slechter zullen doen dan gijzelf. Nee, ze zullen het niet slechter doen, wel anders, en dat moet ge aanvaarden. Wees dus niet bang voor verandering en vernieuwing, want die horen erbij. En denk erom: de Geest van God waait niet alleen in u, maar in elk van zijn schepselen. Geen enkele mens en geen enkel instituut bezit het monopolie over die Geest, nee, Hij waait waar Hij wil.'

Hij waait dus ook, en zeker, door onze Kerk, waarover velen zich vandaag zorgen maken. Want hoe moet het verder met die Kerk, die het in onze gewesten zo moeilijk heeft, en die minder en minder mensen bereikt. Hoe moet het verder met die Kerk, die door sommige van haar bedienaars soms te schande wordt gemaakt. Hoe moet het verder met die Kerk, die soms zo star, zo onherbergzaam, zo ongastvrij, zelfs zo hard kan zijn.

Zusters en broeders, het antwoord hierop kan kort zijn: angst voor de toekomst van de Kerk is een uiting van ongeloof. Want het is niet ònze Kerk, nee, het is Gods Kerk. Wie angst heeft, gelooft dus niet in zijn kracht en in de werking van zijn Geest. Ge denkt toch zeker niet dat wij mensen God kapot kunnen krijgen? God is veel sterker dan wij, en God is zeer zeker veel sterker dan onze onverschilligheid, ons materialisme, onze technologische overmoed en ons ongeloof. Als wij mensen Hem door de voordeur buitenzetten, dan komt Hij toch gewoon langs de achterdeur weer binnen. Als wij mensen Hem niet meer in ons leven toelaten, dan komt Hij ongevraagd, zo simpel is dat. Ik las verleden week een noodkreet van een moeder die het niet meer zag zitten. Stel je voor: zij en haar man hadden hun drie kinderen bewust buiten geloof en kerk, en heel vrijzinnig opgevoed, en nu wilde hun oudste zoon zich toch wel laten dopen zeker, en zijn kinderen ook. Zijn moeder was er helemaal ondersteboven van.

Zusters en broeders, ik geef toe dat ik hardop gelachen heb toen ik dat las, niet om die moeder natuurlijk, maar om de kern van de zaak, namelijk: dat God niet tegen te houden is, dat zijn Geest waait waar Hij wil, niet waar wij willen. En ik weet niet hoe gij daarover denkt, maar ik vind dat een zeer opbeurende gedachte. Amen.