4e zondag van Pasen (2008)

Het tiende hoofdstuk uit het evangelie van Sint Jan waaruit zojuist is voorgelezen, staat bekend als het hoofdstuk van de goede herder. Dat daar ook nog tal van andere beelden worden gebruikt, laten we nu maar even buiten beschouwing. Het beeld van de herder is zonder twijfel het belangrijkste. Nu lijkt dat ook voor de meeste problemen te zorgen. Want bij de voorbereiding op mijn preek stootte ik bij herhaling op de opmerking dat het beeld van de goede herder voor mensen van onze tijd onbegrijpelijk en onverstaanbaar is. Wij leven volgens die commentatoren in een heel andere cultuur dan de schrijver van dit evangelie en zijn wereld is ons vreemd. Hoor ik het goed, dat daar aan de predikant wordt gezegd dat preken over zo'n tekst eigenlijk onbegonnen werk is? Nu niet direct bemoedigend als je juist aan je preek wilt beginnen.

Maar na een dag overwegen en overdenken kwam ik tot de conclusie dat niet alleen de predikant hier een onplezierige boodschap krijgt, maar, wat me veel erger lijkt, ook de mogelijke toehoorders van de preek wordt hier een brevet van onvermogen uitgereikt. Zeg nu zelf: dat u die evangelietekst volgens die schriftgeleerden nu echt niet kunt begrijpen, dat is toch verre van een charmante opmerking aan uw adres.

Maar is dat allemaal nu wel waar? Het mag dan door diverse auteurs worden gezegd en herhaald, of ze het daarmee ook bij het rechte eind hebben, is een andere vraag. Waarheid is niet per definitie wat de meerderheid van stemmen zegt.

Een tekst mag oud zijn of uit een andere cultuur stammen, daarmee is toch niet gezegd dat hij voor ons ontoegankelijk of onverstaanbaar is. Misschien is hij ons op het eerste gehoor vreemd of roept hij tal van vragen op, maar dat is heel iets anders. Dat spitst slechts de aandacht om verder te zoeken.

Waarom lezen wij trouwens verhalen, en waarom gaan mensen naar de bioscoop? Is het nu juist niet om door woord of beeld deel te krijgen aan een wereld die heel vaak de onze niet is? Wij lezen om deel te krijgen aan ervaringen die in eerste instantie buiten ons bereik liggen. Ons eigen kleine bestaan wordt opengebroken en onze blik wordt verwijd door te delen in de leefwereld en de ervaringen van andere mensen en culturen.

Wanneer wij wekelijks in de eucharistie horen voorlezen uit de Schrift, dan is het niet omdat het verhaal voor ons altijd zo toegankelijk en verstaanbaar is. Integendeel, misschien moeten wij een hele berg over, dienen wij een grote inspanning te doen, maar wordt ons dan een vergezicht geschonken, waarvan wij aanvankelijk niet konden dromen. Wij treden een wereld binnen, een ruimte die aan ons leven onvermoede kleur en glans geeft. Zo is dan ook volgens Paulus de heel eigen wereld van het geloof uit het gehoor. Het verhaal dient verteld zodat wij toegang krijgen tot wat eerst vreemd en onbekend voor ons was.

Dus toch proberen te preken over de goeder herder, omdat u het verdient en omdat u als mens het vermogen bezit om verder te kijken dan uw eigen kleine wereldje.

De goede herder. Het is een beeld uit de bijbel. Het is ook een beeld uit een bepaalde agrarische samenleving, maar dat pas in tweede instantie. Veel belangrijker is dat het beeld een plaats heeft gekregen in de Schrift en daar door tal van episodes en personen een heel eigen kleur en zeggingskracht heeft gekregen.

De eerste keer dat wij een herder in de bijbel tegenkomen is in de figuur van Abel. Die is geen lang leven ten deel gevallen. De afgunst van zijn broer Kain bezorgt hem een voortijdig einde. Kain voelde zich door God tekort gedaan, misschien ook wel omdat nu juist zijn broer, die maar herder was, een man zonder vaste verblijfplaats, dat die met de eer ging strijken. Herders waren nu niet degenen die aanzien genoten. Mensen zonder land, zoals Abraham die wel droomde van een vaste stek en een beloofd land, maar het tot zijn dood zonder stellen moest.

Ook in het begin van het Nieuwe Testament worden herders opgevoerd, wakend in de nacht. Dubieus volk, maatschappelijk niet in aanzien. Ze behoorden niet tot de gezeten burgerij en binnen de religieuze patronen en regels golden ze niet zelden als onrein.

Ik ben de goede herder. Hoe rijm je dat met die lage staat? Is het trouwens wel helemaal waar, want wordt in Israëls traditie ook de koning niet van de titel herder voorzien en God zelf is Hij niet de grote herder van het volk van Israël. Zeker, maar wat mag die benaming daar wel betekenen?

Toen David voor de HEER een tempel wilde bouwen, kreeg hij toen niet te horen dat God hem vanachter de schapen vandaan had gehaald. Dus moest hij zich niet al te veel inbeelden. En wat dat bouwen van een huis betreft, had Hij, God, er ooit om gevraagd? Was Hij niet altijd met Israël meegetrokken in een tent zoals een herder betaamt. Voor Hem hoefde er niet zonodig een dure tempel neergezet. Dat zou maar ten koste gaan van het ware herderen. Mensen zouden eens kunnen gaan denken, dat de glitter en glans van een gezeten bestaan het belangrijkste was. Maar is het niet het herderen, het voorgaan en begeleiden naar leven in volheid in plaats van het oppotten en zijn tijd verdoen aan het hoeden van zijn eigendom.

Het beeld van de goede herder heeft in de Schrift een heel eigen kleur, broeders en zusters, één die je maar op het spoor komt als je de moeite neemt dat woord van de Schift in heel zijn breedte en diepte te overwegen. Daar blijkt geen plek over te blijven voor romantiek van schaapjes op de heide. Herderschap is een bij tijden hard en eenzaam bestaan waar alles draait om het hoeden van mensen. Daarbij bekommert de herder zelf zich helemaal niet om zijn status of vermogen.

De koningen van Israël golden als herders van hun volk, maar ze hebben in de geschiedenis al te vaak de neiging gehad te doen naar de wijze van de heidense vorsten. Al maar zoekend naar gebiedsuitbreiding, steeds weer uit op het verzamelen van rijkdom, meestal ten koste van anderen, pronken met een tempel waar de ware eredienst werd verduisterd door schone schijn en uiterlijk vertoon. Goed herders zijn er weinig of geen onder hen geweest.

De goede herder. Hij trekt rond en zoekt voor zijn schapen weidegebied. Als hij al wat te verdedigen heeft dan zijn het zijn schapen. Dat die niet ten prooi vallen aan roofdieren of rovers. Voor de rest moet die herder het hebben van zijn staf en stok, van zijn vertrouwen op de Heer en zijn liefde voor zijn schapen. Die zijn alles voor hem. Over status en bezit hoor je hem niet spreken.

Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Dat is het enige wat hij heeft en dat zal hij dan ook inzetten voor het leven van de zijnen. Dat is het aangename offer van deze zoon van Abel, van die wachter in de nacht.

Ik ben de goede herder. Of er nu wel of niet herders met schapen door onze polders en landouwen trekken, het is van weinig belang om te verstaan wat Jezus ons aanzegt. Maar of wij oren hebben naar zijn woord, ogen hebben voor zijn weg, en ons laten gezeggen door zijn leven, daar gaat het om.

Vandaag is het roepingenzondag. ik heb er niet over gepreekt, maar de goede verstaander heeft het misschien toch wel gehoord. Allen zijn wij geroepen te herderen als de Heer. Dat er binnen die grote gemeenschap ook mensen geroepen worden tot een bijzonder herdersdienst, het is meer dan wenselijk. Wij hebben er nood aan dat er mannen en vrouwen in ons midden zijn en blijven die trachten voor te gaan met de deemoed en de totale inzet van de Heer zelf. Niks geen strepen of voorkeursposities, maar elke dag dankbaar sjouwend en slovend, biddend en werkend opdat de schapen leven zouden bezitten, en wel in overvloed. Bidden wij om roepingen tot dat herdersambt en blijven wijzelf niet achter in onze zorg voor Gods mensenkinderen. AMEN.