4e zondag in de paastijd A - 2011

Zusters en broeders,

Het beeld van de schaapsstal en de herder is ons veel minder bekend dan ten tijde van Jezus. Toen was het immers geen beeld, maar alledaagse werkelijkheid. Herders trokken met hun kudde soms ver weg van het dorp, op zoek naar graasweiden. ’s Avonds brachten ze hun schapen binnen een omheining, om ze te beschermen tegen rovers en roofdieren. Een herder hield de wacht aan de ingang, en ’s morgens kwam elke herder zijn eigen schapen weer halen. Dat was dus gewone, alledaagse werkelijkheid ten tijde van Jezus. Denk maar aan het kerstverhaal. In geen enkele herberg was er nog plaats voor Maria en Jozef. Ze vonden uiteindelijk een onderkomen in een stal en hun eerste bezoekers waren herders. Misschien is Jezus dus in een van die tijdelijke verblijfplaatsen voor rondtrekkende herders geboren.

In zijn parabel, die dus eigenlijk eigentijdse werkelijkheid is, vertelt Jezus over betrouwbare herders en over rovers. De schapen luisteren naar de stem van een betrouwbare herder. Hij trekt voor hen uit, zij volgen hem omdat ze zijn stem kennen. En in de tweede parabel zegt Jezus dat Hijzelf de deur is van de schapen. Wie door Hem binnengaat, zal gered worden.

Opnieuw manifesteert Jezus zich hier als een zeer zelfbewuste profeet. Het is niet voor het eerst dat Hij dit doet, want wat Hij hier zegt, ligt helemaal in de lijn van woorden die we in de veertigdagentijd hoorden. ‘Ik ben het levende water,’ zei Hij tot de Samaritaanse vrouw. En tot de blindgeborene: ‘Ik ben het licht van de wereld.’ En tot Marta, de zus van de overleden Lazarus: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven.’ Dat zijn stuk voor stuk heel duidelijke woorden: Hij, en niemand anders, is de weg naar leven dat verder reikt dat ons eindige leven. Alleen Hij geeft leven over de dood heen. ‘Allen die vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers’, klinkt het resoluut op het einde van de evangelielezing die we zonet hoorden. Ik kan me indenken dat de heersende religieuze klasse zich door zulke woorden zwaar beledigd en aangevallen voelde, en dat zeer veel vrome joden niet meer wisten wie en wat ze moesten geloven. ‘Wat hebben ze ons vroeger allemaal wijsgemaakt?’ vroegen ze zich misschien af.

En daarmee wordt deze parabel, die in Jezus’ tijd niet echt een parabel, maar eigentijdse werkelijkheid was, ook vandaag eigentijdse werkelijkheid. Want ook vandaag weten veel gelovigen niet meer wie of wat ze moeten geloven, en vragen velen zich af: ‘Wat hebben ze ons vroeger allemaal wijsgemaakt?’ We zijn immers tot de vaststelling gekomen dat de rovers en de dieven zijn midden onder ons wonen. Jarenlang hebben ze voorgedaan als herder, maar in wekelijkheid waren ze rovers, en wolven in schaapskledij. Ze beweerden langs de deur te zijn binnengegaan, maar dat was gelogen, want ze waren onder de omheining door de stal binnengekropen – als roofdieren. De deur hadden ze bewust gemeden, want die deur, dat was Jezus, en die moesten ze zien te omspelen. Want zij kwamen ‘alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen.’

Zusters en broeders, het doet ronduit akelig aan dat woorden van tweeduizend jaar geleden vandaag vlees en bloed geworden zijn. En het is pijnlijk om te zien dat veel gelovigen geschokt en vol walging afhaken door woorden en daden van kerkelijke bedienaars en gezagsdragers. Louter menselijk gezien is dit misschien een begrijpelijke reactie, maar ik denk dat ze niet juist is. Sint-Paulus schreef het al in een van zijn brieven: de onchristelijke woorden en de slechte gedragingen van kerkelijke bedienaars en gezagsdragers raken de boodschap van Jezus niet. Ze raken en veroordelen alleen zichzelf. Dat is vandaag niet anders.

Zusters en broeders, laten we ons blijvend verenigen rond de woorden en de daden van Jezus, want dat zijn woorden en daden van liefde en vreugde, van gerechtigheid en vrede, van geloof en van menselijkheid. Zijn woorden en daden maken ons betere mensen en reiken ons wegen aan naar God en naar elkaar. En daar kunnen de dieven en rovers in schaapskleren niets aan veranderen. Zij zijn het ontaarde geslacht waaruit we ons moeten redden, zegt Petrus in de eerste lezing. Welnu, laten we dat doen: ons afkeren van dit ontaarde geslacht en Jezus volgen. Hem, en Hem alleen. Amen.