3e zondag in de paastijd A (2002)

In de kerk vieren we het in drie dagen: van dood naar opstanding. Op Goede Vrijdag gedenken we het lijden en sterven van Jezus, dan volgt Stille Zaterdag en op de derde dag is het al Pasen, feest van de opstanding van onze Heer, de over­winning op de dood. Je kunt daarvan zeggen dat dat heel bijbels is. De derde dag is, in bijbelse taal, de dag van opstanding en bevrijding. Want het was op de derde dag, dat God vroeg in de morgen afdaalde naar de top van de Sinaï om het verbond met het volk Israël te sluiten. De derde dag is ook de dag van de bruiloft te Kana, een feest met een overvloed aan wijn, feest dat verwijst naar de bruiloft van God met zijn volk. De derde dag is bij volgens de evangelist Johannes de dag waarop Jezus zal opstaan uit de dood. 'Breek deze tempel af', zei Jezus nog tijdens zijn leven, 'en in drie dagen zal ik hem herbouwen.' Drie dagen, bijbelse taal voor opstanding uit de dood, verrijzenis, nieuw leven.

In drie dagen van dood naar opstanding. Van diep verdriet naar nieuwe moed. Van teleurstelling naar nieuw elan. Zo snel gaat dat natuurlijk niet in het dage­lijks leven. Er is tijd nodig om over verdriet en teleurstelling heen te komen. Het is niet zomaar meteen weer Pasen, er gloort niet direct nieuwe licht aan de hori­zon. En in de liturgie kort na Pasen, lijkt men daar rekening mee te houden. De eerste zondag na Pasen, dat was vorige week, heet 'beloken Pasen'. Een vreemd woord, dat 'beloken'. In het dagelijkse spraakgebruik kom je het niet tegen. We kennen het alleen in de combinatie met Pasen. Beloken is de verleden tijd van 'beluiken', de luiken dichtdoen, zoals je bij oude huizen de luiken voor de ramen kunt doen. Beluiken, afsluiten, dichtdoen, dan wordt het donker. Terwijl Pasen juist betekent: openen, licht. Beloken Pasen is eigenlijk een tegenstelling in zichzelf. Maar voor de lezingen die we vorige week en deze week lazen is het wel een sprekende term.

Vorige week hoorden we hoe de leerlingen van Jezus in een huis bij elkaar zaten. En hoewel Maria van Magdala al vol enthousiasme bij hen gekomen was om te vertellen dat ze haar Heer had gezien, bleven de leerlingen binnen, de deuren en luiken waren gesloten. Ze konden nog niet geloven wat Maria hen verteld had. Alsof de herinnering aan het einde van Jezus nog te zeer dominant op hun net­vlies aanwezig is. Iets nieuws kan er nog niet in. En zo kan Thomas, de leerling die zich later bij de naderen voegt, het nieuws over de opstanding niet meteen geloven. Het duurt even voordat ook hij ziet.

En dan, vandaag het verhaal van de Emmaüsgangers. Na Jezus dood hebben ze Jeruzalem de rug toegekeerd en zo lopen ze daar, met bedrukte gezichten. Jezus zelf voegt zich bij hen, maar dat zien ze niet. Hun ogen waren niet bij machte hem te herkennen. Dat staat er wel mooi. Hun ogen waren niet bij machte. Want zo gaat dat, als je een zware klap te verduren hebt gehad. Dan ben je niet meer in staat om wakker en alert in het rond te kijken. Dan houdt datgene, wat binnenin gaande is, je zo bezig, dat de luiken dicht gaan. Je bent in jezelf gekeerd, je zondert je af. Zo lopen ook die twee leerlingen van Jezus daar. Ze praten over wat hen is overkomen. En verder zien of horen ze niet veel.

En dan voegt Jezus zich bij hen. Het is alsof hij ze van achteren op de rug tikt, en vraagt: 'Wat is er aan de hand? Waar praten jullie over?' Het lijkt misschien een onnozele vraag, maar eigenlijk is het precies de goede vraag. Het is een open vraag, een vraag die uitnodigt te vertellen, zodat je de ruimte krijgt om je verhaal kwijt te kunnen. Elk verhaal mag dan worden verteld, ook een verhaal van ongeloof, van teleurstelling. Een open vraag als deze kan de geslotenheid doorbre­ken, de luiken openen. Gevoelens van schrik, ontroering, verwarring, pijn en ergernis hoeven niet meer verborgen te worden en vinden een luisterend oor. Elke verandering, elke daad van verzet, van opstand, begint met een vraag.

In de vraag van Jezus, die vraagt wat er aan de hand is, kunnen we een soort echo horen van de oervraag, de vraag van God zelf aan Kaïn: 'Mens, waar ben je? Waar is je broer?' Geen vraag die gesteld wordt omwille van de informatie die het kan opleveren. Maar een vraag die je terug kan roepen naar jezelf. De vraag is het keerpunt in het verhaal.

En zo gaan, in het verhaal van de Emmaüsgangers, de luiken open. Als de vreemdeling, die met de Emmaüsgangers meetrekt, heeft geluisterd naar hun verhaal, neemt hij zelf het woord. Hij opent voor hen de schriften vanaf Mozes en de profeten. Hij helpt ze, de bijbel te verstaan als woord van bevrijding, dat ook hen in hun eigen situatie kan aanspreken. En tenslotte gaat hij met de twee mannen een huis binnen om samen met hen het brood te breken. Het is in dat gebaar dat ze uiteindelijk Jezus herkennen. Ze zagen, even, en toen was hij alweer uit hun gezichtsveld verdwenen. Als in een flits zagen ze - maar het was genoeg. En ze zeiden tegen elkaar: 'Brandde ons hart niet, toen hij met ons sprak en de Schiften voor ons opende?' En ze stonden op om terug te keren naar Jeru­zalem. Een prachtig verhaal van bekering, van ommekeer van dood naar leven, van moedeloosheid naar hoop, van bedrukte gezichten naar een brandend hart.

Voor opstanding uit een situatie van hopeloosheid of verdriet is geen tijdspad aan te geven. De ommekeer voltrekt zich niet tijdens een wandeling, of in drie dagen. Vaak zijn het lange processen, met vallen en opstaan, bij elk mens verschillend. Er is geen altijd werkzaam procédé, geen toverformule die je kunt uitspreken om mensen over verdriet en teleurstellingen heen te helpen, al zouden we dat soms nog zo graag willen. We kunnen verdriet en pijn meestal niet wegnemen, en je staat zo vaak met je mond vol tanden. Maar toch is het van onschatbare waarde als er iemand is die een eindje wil meelopen, die wil luisteren en uitnodigt tot werkelijke ontmoeting. 'Wat is er'. Hoe bevrijdend zo'n vraag kan zijn weet ieder die wel eens in de put heeft gezeten. Een dergelijke ontmoeting kan lucht geven, de luiken gaan open, het licht van de opstanding kan naar binnen schijnen. Amen