Stem uit de hemel (2005)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

OER-VERVLOEKING

Binnen drie dagen na de geboorte moesten kinderen gedoopt zijn. Zo had het concilie van Trente voorgeschreven, ruim vier eeuwen geleden. Onze grootouders hebben het nog net meegemaakt. Bij twijfel over de gezondheid werden kinderen al vóór de geboorte gedoopt met speciaal ontworpen spuiten. Vervolgens moest het opgroeiend kind ontzag bijgebracht krijgen voor de satan. Prenten van helse pijnen hingen in de klaslokalen en de onderwijzer kreeg het advies om ze naast de openhaard te hangen om het effect te vergroten. De doop werd gezien als een verzoening met een wraakzuchtige God. Er bestond veel angst voor duivel en hel. God was wel goed, maar nog meer was Hij rechtvaardig. Een zondaar hoefde niet op zijn goedgunstigheid te rekenen. Vergeten we niet dat het moeilijke tijden waren. Epidemieën waren grillige rampen. Geslachtsziekten waren wijd verbreid en maakten seksualiteit tot een verraderlijke lust. Men veronderstelde dat de meeste mensen verdoemd zouden worden en de ongedoopte kinderen al zeker.

OER-ZEGENING

Intussen is het geloof in Gods goedheid gegroeid. De gelovigen herinnerden zich weer het eerste scheppingsverhaal. God schiep de mens op de zesde dag ‘en Hij zag dat die zeer goed was.’ Van deze oer-zegening is de doop het sacrament. Het kind moet weten dat God hem zegent. De doop laat die stem uit de hemel horen die zegt ‘je bent mijn lief kind! Je maakt me gelukkig.’

VADERS TROTS

Ik herinner mij een gesprek met een wanhopige man. Hij had een eigen zaak en de zorgen daarvan droeg hij dag en nacht met zich mee. Vanaf zijn twaalfde had hij keihard gewerkt. Nu was hij vader van vier dochters. Met de jongste wist hij geen raad. Die woonde in Maastricht op kamers. Ze lag de meeste tijd op kussens verspreid over de vloer, volgde een cursus antroposofie en had geen werk want -zo zei ze-, ze wilde anderen het werk niet afpakken. De vader ergerde zich groen. Dat zijn dochter de hand ophield voor een uitkering vervulde hem met schaamte. Of ik nu maar eens tegen haar wilde zeggen dat ze anders moest wonen, zich anders moest kleden en werk moest zoeken! Ik antwoordde dat dit niet zou werken. Híj moest zelf iets doen. De dochter had dringend behoefte aan de trots van haar vader. Ik adviseerde hem om haar zo gauw mogelijk te bezoeken. ‘En dan moet u alles prijzen, de paarse kussens, de zeewier-thee, haar trainingspak, haar relaxte tijdsbesteding, de vage schilderijen... Prijs haar de hemel in!’ Hij had het gedaan. Aanvankelijk had het moeite gekost, maar gaandeweg had hij er plezier in gekregen. Hij had genoeglijk met zijn dochter gepraat; ze had honderduit verteld over haar levensfilosofie. Hij had niet gezeurd over werk en sollicitaties. Een half jaar later had de dochter een andere kamer, ze liep er keurig bij en ze werkte bij een uitzendbureau. De trots van ouders máákt een kind. Het ontbreken ervan breekt hem.

VADERS TROTS (2)

Vroeger heb ik dat eens gezegd in de klas; hoe belangrijk het is om van je ouders te horen dat ze trots op je zijn. Na de les stond een zeventien jarige leerling huilend bij de lessenaar. Hij wist niet of zijn vader trots was. Zijn vader had na de lagere school moeten gaan werken en nu leek hij jaloers op zijn zoon. Een maand later kwam dezelfde jongen blij naar me toe. ‘Nu weet ik het’, riep hij al op afstand. ‘Mijn vader is trots op me! Dat heeft moeder me verteld. Op een examenfuifje bij de buren, toen hij de nodige biertjes op had, was hij over mij aan het opscheppen!’

MIJN LIEF KIND

Vroeger viel het mensen niet makkelijk om hun trots rechtstreeks uit te spreken. Je moest het doen met indirecte signalen. Een opmerking tegen een tante, een compliment in een sinterklaasgedicht, een citaat uit een gesprek met de klassenleraar, een trotse blik op een foto. Zonder die stem uit de hemel: ‘Dit is mijn lief kind! Het maakt me gelukkig!’ worden we geen mens. Het was Gods eerste woord. Mogen wij het dikwijls herhalen.

BABY-OLIFANTJES

Lieve kinderen. Toen ik Bjorn gedoopt had kreeg ik van zijn grote zus, van Yara, een schilderij. Dat had ze zelf gemaakt. Yara had met een schaar plaatjes geknipt uit een heleboel tijdschriften. En die plaatjes had ze naast en over elkaar geplakt. Prachtig was het geworden. Het waren allemaal dieren. Ik zag een lammetje en een ijsbeertje. Ik zag kuikentjes en een jong paardje op lange wankele benen. Ik zag baby-zeehondjes en jonge poesjes. ‘Jij houdt wel van pasgeboren dieren!’, zei ik. ‘Ja’, zei Yara, ‘die vind ik lief!’ ‘Dat vind ik ook! Dank je wel. Ik hang jouw schilderij boven mijn computer.’ Yara kreeg er een kleur van. Ze had gelijk. Pasgeboren kalfjes, mereltjes uit het ei, kleine olifantjes..., ze zijn lief. En weet je waarom? Omdat ze ons nodig hebben. Om groot te worden hebben ze mensen nodig die zeggen: ‘Fijn dat je er bent.’ ‘Goed zo Yara, knap gedaan.’ ‘Goed zo Bjorn, wat kun je al goed boeren.’ ‘Daarom hebben we Bjorn gedoopt, omdat God hem zo lief vindt’, zei ik. Yara keek me aan en zei met harde stem: ‘Ik ben ook gedoopt hoor!’ ‘Ja jij bent ook lief.’