Een kapitale zin van Paulus (2011)

 

Moeten we veel werken of veel geloven?  Het beste antwoord geven we allicht door het allebei te doen: goed werken en stevig geloven. Toch zijn we eerder geneigd om het handelen en het goede doen voorop te stellen.  We kunnen daarvoor veel schriftwoorden aanhalen.  Bij het laatste oordeel volgens de versie van Matteüs is er geen sprake van geloof, maar van veel liefde (Mt. 25,40).  De vrienden van de Heer zijn zij, die zonder het zelf te weten en te willen, hem hebben gevonden door het goede te doen voor de mens in nood.  Ze doen het niet om hun hemel te verdienen.  Ze doen het omdat het goede moet gedaan, de mens in nood moet geholpen, omdat het gelaat van de andere daartoe uitnodigt.  Bij het oordeel zijn ze zelfs verwonderd dat ze aldus Jezus hebben ontmoet.  Op de vraag wat we moeten doen geeft Jezus in het evangelie van Lucas het verhaal van de Samaritaan op weg van Jericho (Lc. 10, 25-37).  Deze man onderbreekt zijn reis om een gewonde man te helpen en hem te verzorgen.

 

In zijn brief aan de Romeinen beantwoordt Paulus de vraag of wij veel moeten werken of veel geloven met de bewering dat vooral het geloof telt.  “Ik beweer, schrijft hij, dat de mens gerechtvaardigd wordt door te geloven, niet door de wet te onderhouden” (Rom. 3,28). 

 

Hoe is Paulus er toe gekomen dit zo sterk te affirmeren?  Het is niet dat hij graag theorieën opstelt en een theologie ontwerpt.  Hij verklaart dit omwille van een belevenis, die voor hem van kapitaal belang is geweest.  Zijn Damascuservaring werd een totale ommekeer.  Hij ontmoet de Verrezen Heer, die als gekruisigde was gestorven.  Van hem ontving hij de opdracht aan de heidenen het evangelie te verkondigen.  Paulus was in een Joodse familie opgegroeid met de Wet.  Hij noemt zich een wetgetrouw Jood.  Zijn liefde voor de Wet had hem zelfs geleid tot het vervolgen van de christenen.  Hij was er bij wanneer Stefanus werd gestenigd (Hnd. 7,58).  Misschien had de wijze waarop Stefanus als martelaar stierf bij Paulus een schok veroorzaakt.  Het kan toch niet dat trouw aan de Wet tot moord zou leiden.  Dit is gebeurd met Jezus, die stierf omdat hij zich voor Gods zoon had uitgegeven (Joh. 19,7).  Paulus is gaan inzien dat de zorg voor de Wet leidde tot slaafsheid en onvrijheid.  De Wet brengt de mens in een prestatiehouding.  Zo je veel doet en de Wet goed onderhoudt, ben je zeker van God.  Maar zo beland je in zelfgerechtigheid.  Je wil zeker zijn van God en je stelt jezelf voorop.  Wie tekort schiet en niet slaagt, voelt zich meer en meer zondig tegenover God.  De eigengerechtigheid uit de Wet is een illusie.  Paulus beseft dat God geen prestaties eist.  God biedt zichzelf aan.  Kunnen we dit van hem aanvaarden?  God heeft gekozen voor Jezus, die in naam van de Wet is gedood buiten de stad.  God toont in Jezus zijn liefde.  Hij biedt zich gratis aan.  Het gaat er bij Paulus om uit te drukken dat God de eerste is die ons bemint.  Het kruis heeft ons bevrijd van de Wet. 

 

In het leesjaar A komt Paulus met zijn Romeinenbrief aan het woord vanaf de negende zondag tot en met de vierentwintigste.  Deze negende zondag horen we een kapitale bladzijde uit deze brief, die de hele theologische intuïtie van Paulus samenvat (P.Schmidt, In vrijheid, trouw en hoop, p. 72).  Paulus twijfelt niet meer aan Gods liefde en trouw.  Hij beweert onomwonden: “God is mijn heil, hij schenkt zijn genade.”  Paulus verwoordt het moeilijk, maar hij is overtuigd dat een mens gerechtvaardigd is enkel door Gods genade .  Tout est grâce, dit is het sleutelwoord in de priesterroman van G. Bernanos.  “Alles is genade”; geen prachtiger dankwoord in de mond van een christen.  Vanuit zijn belevenis op de weg naar Damascus herleest Paulus zijn kennis van de joodse Wet.  Hij onderzoekt daarbij de rol van Abraham.  De Joden kennen geen groter voorbeeld van geloof dan dit van Abraham (Gal. 3,6).

 

Dit geloof leidt Paulus binnen in een grote vrijheid.  Christenen uit de reformatie verduidelijken dit vooral door wat Maarten Luther had beleefd bij het lezen van deze passage in de Romeinenbrief.  Anselm Grün die zoveel mensen begeleidt in de abdij Münsterschwarzbach vertaalt dit inzicht van Paulus naar de gespannen en gestresste mens van nu:  Mensen klagen over opgeschroefde verwachtingen die anderen over hen hebben.  Denk maar aan de druk die mensen zich zelf opleggen.  “Ze moeten zo nodig een of andere dieet consequent volhouden, elke dag zoveel kilometer, en niet minder, joggen of letten op specifieke maanstanden zodat ze hun groenten op de juiste tijd kunnen planten.  Dat mag alles best zo zijn.  Maar wij lopen vandaag de dag, net als toen, het gevaar dat we ons van de uitwendige dingen volledig afhankelijk maken, alsof wij door het naleven van dingen buiten ons heil kunnen bewerken.  Christus heeft door al dat verkrampte streven naar gezondheid, naar spirituele rijpheid, enz. een streep gehaald.  We zijn tot vrijheid geroepen.  In die vrijheid kunnen wij antwoorden op de liefde die ons in Jezus Christus is verschenen.  De basis van onze vrijheid is dat we onvoorwaardelijk door God zijn aanvaardDeze onvoorwaardelijke liefde voor God wordt ons getoond aan het kruis van Jezus, waar zelfs de zonde en de schuld nog zijn omarmd door de liefde van God” (A. Grün, Paulus, Ervaring als kern van het christelijke geloof, p. 40). 

 

Paulus beweert geenszins dat wij er mogen op los leven.  Hij zelf heeft zich helemaal ingezet voor het evangelie.  We aanvaarden dankbaar Gods liefde en beantwoorden ze door onze wederliefde en door onze zorg om de medemens.  Naast een eerder theologisch gedeelte bevat de Romeinenbrief een oproep voor een christelijke levenswandel.  Paulus schaft de Wet niet af, maar vat ze samen in deze éne zin: “Wie zijn naaste bemint, vervult de hele Wet” (Rom. 13,8).