De lat ligt hoog (Lev. 19,1-2; 17-18)

Slechts tweemaal wordt er in de driejaarlijkse cyclus gelezen uit het boek Leviticus. Dit is een van de vijf boeken van de Pentateuch, boeken die aan Mozes worden toegeschreven. Het boek Leviticus, genoemd naar de stam Levi, bevat het geheel van voorschriften van de cultus, die vooral aan de stam Levi werd toevertrouwd. Een aantal van die voorschriften gaan ver terug in het verleden. Het boek drukt de bezorgdheid uit van het joodse volk na de ballingschap om op een exclusief religieus vlak de goddelijke zending weer te geven die het niet meer politiek en nationaal kan verwezenlijken. De zending bestaat erin om een volmaakte cultus aan God aan te bieden, aan God, van wie ze de heiligheid en het gans anders zijn sterk beseffen. De rituele voorschriften hebben het gevaar van formalisme, maar ze willen toch het verlangen vertolken om te antwoorden op Gods roep om heilig te zijn zoals hij heilig is (Lev. 19.2) en om zo gestalte te geven aan een maatschappij van gerechtigheid en liefde: “je zult de naaste en de vreemdeling beminnen als jezelf” (Lev. 19. 18,19) (Bible pastorale, p. 107)

De zondagsliturgie stelt vooral twee verzen uit het rijk gevulde hoofdstuk 19 in het licht: een eerste vers over de roeping tot heiligheid en een tweede vers over de naastenliefde. Deze zijn met elkaar verbonden, zoals Jezus het later verklaart aan de wetgeleerde die wou weten wat het belangrijkste gebod is.

 

Wees heilig, want ik ben heilig

Heiligheid, het woord roept iets op van wat apart is en verheven, wat vol is en heel, moeilijk bereikbaar, iets uitnemend en bijzonder. God is de heilige. Hij is de gans andere. Hij roept bij de mens huiver op en schroom. Dit was de reactie van Mozes in het brandend braambos (Ex. 3,1-6) en deze van Jesaja bij het visioen in de tempel (Jes. 6,1-7).

Die schijnbaar ongenaakbare God is met zijn volk begaan. Hij redt het uit zijn ellende. De Heilige is tevens de Nabije. Hij is een God die de kreten van zijn volk heeft gehoord en met zijn volk meetrekt. Hij geeft zijn volk een opdracht en een zending.

De samenstellers van het boek Leviticus hameren op deze zending. “Wees heilig want ik, de HEER, jullie God, ben heilig” (Lev. 19,2). Er wordt daar uitvoerig op in gegaan, soms nogal verbonden met veel voorschriften over reinheid (Lev. 11,44;. Lev 20,8; Lev 20,26).

Het lijkt een berg, waarvan de top onbereikbaar blijft. Wij kunnen ons laten beschijnen door de zon, maar we kunnen de zon niet worden. God, Hij is het zijn bij wie het goede en het ware samenvallen. Wij komen hem dichterbij wanneer wij het schone, het goede en het ware nastreven en gestalte geven.

We vinden dit vers over de heiligheid terug in een brief van de apostel Petrus: “Leid een leven dat in alle opzichten heilig is, zoals hij die u geroepen heeft heilig is. Wees heilig want ik ben heilig” (1 Petr. 1,15-16).

De liturgie herinnert ons dagelijks dat wij behoren tot een geheiligd volk dat niet ophoudt te bidden tot God, de driemaal heilige. Wij danken hem “door Christus onze Heer, die ons wegvoert uit het slavenhuis van dood en zonde, om te zijn: uw uitverkoren en geheiligd volk; - koningen en priesters worden wij genoemd.” (Prefatie van de zondagen door het jaar I).

Het besef van Gods zijn en aanwezigheid is in het Westen vervlakt. Voor christenen blijft hij de bron van alle heiligheid, die ons uitnodigt en aanspoort. Hij vertrouwt zijn volk een zending toe. Een christen blijft opzien naar Jezus hoe hij zijn opdracht heeft vervuld. Hij is voor ons wegwijzer en krachbron door de heilige Geest.

Paus Franciscus schreef in april 2018 de brief Gaudete et Exultate over de roeping tot heiligheid in de wereld van vandaag. De paus herinnert aan de oproep tot heiligheid die de Heer tot ieder van ons richt: “Weest heilig, omdat Ik heilig ben” (Lev. 11, 44).

; 1 Petr.1,16). Hij herhaalt wat het Tweede Vaticaans Concilie daarover heeft verklaard: “Bedeeld met zo talrijke en zo verscheidene heilsmiddelen, zijn alle christenen, tot welke levensvorm en -staat zij ook behoren, elk langs zijn weg, door de Heer geroepen tot de volmaakte heiligheid, die niets anders is dan de volmaaktheid van de Vader zelf” (Lumen gentium, 10).

De paus wil dit concreet maken en hij verwijst daarvoor naar de Bergrede.“ Jezus heeft in al zijn eenvoud uitgelegd wat heilig zijn is en Hij heeft dat gedaan, toen Hij ons de zaligsprekingen heeft nagelaten.

Deze zijn als het ware de identiteitskaart van de christen. Zo is, wanneer iemand van ons zich de vraag stelt: “Hoe word ik een goede christen?”, het antwoord eenvoudig: men dient, ieder op zijn manier, te doen wat Jezus zegt in de Bergrede (vgl. Mt 5,3-12; Lc 6,20-23). Daarin wordt het gezicht van de Meester geschetst, dat wij geroepen zijn te laten doorschijnen in ons dagelijks leven.” (63)

Een roep tot heiligheid gaat doorheen gans de Schrift en is aanwezig zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Een leven volgens de zaligsprekingen zet op weg naar heiligheid. Wie de Bergrede opvolgt is op weg daarheen. Het is duidelijk in de zaligsprekingen, maar geldt eveneens door het opvolgen van de levensgeboden die Jezus aanhaalt en verdiept. Jezus spreekt over een liefde die zelfs de vijanden insluit.

Bemin je naaste als jezelf.

Het boek Leviticus heeft de Israëliet al gewezen op de liefde die hij moet hebben voor de stamgenoot, alsook voor de vreemde in hun midden. Dit is al een heel veeleisende opdracht.

De andere liefhebben, dit ligt niet zo voor de hand. De andere kan een dubbelganger zijn, een tegenstrever, een medestander en bondgenoot. Er is veel berekening en afweging in het contact met de ander.

De andere liefhebben, dit is hem aanvaarden, hem het goede toewensen en het bevorderen, verdragen dat hij bekomt wat hij nodig heeft. Gunnen we hem het goede? Er is een wijze regel, die de gulden regel wordt genoemd en aanwezig is in religies en levensbeschouwingen. Mattheus besluit daarmee de lange Bergrede van Jezus. “Alles wat gij wilt, dat de mensen voor u doen, doet dat ook voor hen; Dat is Wet en Profeten” (Mt. 7,12).

Voor Jezus houdt de trouw aan de Wet ook in dat wij onze vijanden beminnen. Mensen kunnen elkaar diep kwetsen en groot onrecht begaan. Het zwaarste is wanneer vijandschap geleid heeft tot doodslag en moord. Vergeven ligt niet voor de hand. Jezus is ons voorgegaan in het gebed voor hen die ons hebben doen lijden. Hij heeft op het kruis gebeden voor hen die hem ter dood hebben gebracht. Stefanus is hem daarbij gevolgd. Bij het vele kwaad dat is gebeurd en nog dagelijks geschiedt, zijn er mensen die er in slagen vergiffenis te schenken. Zij komen alzo dichter bij God en zijn barmhartig zoals God barmhartig is (Lc. 6,36).

“De barmhartigheid heeft twee aspecten: het is geven, helpen, de ander dienen en ook vergeven, begrijpen.”(80)

"Geven en vergeven is proberen in ons leven een kleine weerspiegeling te laten zien van de  volmaaktheid van God, die mateloos geeft en vergeeft. Daarom vinden wij in het evangelie van Lucas niet meer “Weest volmaakt” (Mt. 5, 48), maar “Weest barmhartig zoals uw Vader barmhartig is. Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden; spreekt vrij, en ge zult vrijgesproken worden. Geeft, en u zal gegeven worden” (Lc. 6, 36-38). Daar voegt Lucas iets toe dat wij niet mogen verwaarlozen: “De maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken” (Lc. 6, 38). De maat die wij gebruiken om te begrijpen en te vergeven, zal op ons toegepast worden om ons te vergeven. De maat die wij toepassen om te geven, zal op ons toegepast worden in de hemel om ons te belonen. Wij mogen dit niet vergeten. (81)

 

“Jezus zegt niet “Zalig die wraak propageren”, maar Hij noemt hen zalig die vergeven en dit “ zeventig maal zeven maal ” (Mt. 18, 22).. Wij allen hebben vergiffenis gekregen. Er is naar ons allen gekeken met goddelijk medelijden.

“Zien en handelen met barmhartigheid, dit is heiligheid.” (82 )

De heiligheid is verre van wereldvreemd. Ze is geen gezweef in een vermeende extase. In de heiligheid glanst het gelaat van Christus en dit van onze broeder en zuster. Paus Franciscus heeft vooral de woorden van Jezus voor ogen bij het laatste Oordeel  (Mt. 25, 35-36). Dit is niet enkel een oproep tot naastenliefde, maar tevens een zicht op het mysterie van Christus. “In deze oproep om Hem te herkennen in de armen en de lijdenden openbaart zich het hart zelf van Christus, zijn gevoelens en diepste keuzes, waaraan iedere heilige zich tracht te conformeren.” (96). Wij kunnen de heiligheid niet losmaken van de barmhartigheid, zij is het kloppend hart van het evangelie. (97)

De arme interpelleert

 

“Wanneer ik iemand ontmoet die bij nacht en ontij buiten slaapt, kan ik het gevoel hebben dat deze arme drommel iets onverwachts is dat mij hindert, een luie delinquent, een hindernis op mijn weg, een lastige angel voor mijn geweten, een probleem dat de politici moeten oplossen en misschien ook vuilnis dat de publieke ruimte bevuilt. Of ik kan reageren, uitgaande van het geloof en de naastenliefde en in hem een menselijk wezen erkennen met dezelfde waardigheid als ik, een door de Vader oneindig bemind schepsel, een beeld van God, een door Christus verloste broeder of zuster. Dat is christen zijn!” (98)

We verstaan de heiligheid verkeerd als we niet opkomen voor de waardigheid van elk menselijk wezen. Dit wekt een gezonde en voortdurende onvoldaanheid. Ook al zou troost geven aan één enkele persoon reeds al onze krachtsinspanningen rechtvaardigen, dan is dat niet voldoende. Monsieur Vincent, de heilige Vincentius, beantwoordt de vraag van de koningin over wat wij in het leven te doen hebben met een kort en energiek woord: “Davantage, nog meer!”

Het gaat er niet om enkele goede daden te doen. Er moet gezocht naar een maatschappelijke verandering. “Opdat ook de komende generaties bevrijd worden, zou het doel natuurlijk moeten zijn het herstel van rechtvaardige maatschappelijke en economische systemen, opdat er geen uitsluiting meer kan zijn”. (99).

Er is jou, mens, gezegd wat goed is,
je weet wat de HEER van je wil:
niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten
en nederig de weg te gaan van je God. (Micha 6,8)

Wie oren om te horen heeft,

hore naar de wet die God hem geeft:

gij zult geen vreemde goden

maar Mij alleen belijden voortaan.

Hoor, Israël, mijn geboden.

Bemint uw Heer te allen tijd,

dient Hem met alles wat gij zijt,

aanbidt Hem in uw daden.

Dit is het grootste en eerste gebod

de wil van God uw Vader.

Biedt uw naaste de helpende hand.

Spijzigt de armen in uw land,

een woning wilt hun geven.

Het tweede gebod is het eerste gelijk;

doet dit en gij zult leven.

De macht der liefde is zo groot,

geen water blust haar vuren uit,

wanneer ze is ontstoken.

Nu wilt ontbranden aan liefdeswoord,

God heeft tot ons gesproken.

De liefde spreekt haar eigen taal,

Alle kwaad bedekt zij duizendmaal,

Vergeeft al wie u griefde.

Dit lied zal in de lucht opgaan,

maar blijve in ons de liefde.

(H. Oosterhuis ZJ. 594)

De lat ligt hoog. Maar kunnen we ons genoeg bukken en knielen om bij de gewonde te komen die ligt aan de rand van de weg?