Christus, Koning van het heelal

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden
Aan het eind van dit kerkelijk jaar wordt in het evangelie de eindafrekening opgemaakt. Het vertelt over Christus Koning, die op de troon gezeten, orde op zaken stelt. En er is maar één vraag en die luidt of je hebt omgezien naar één der minsten.

Jezus legt uit wat hij daarmee bedoelt: de hongerigen te eten geven, die dorst hebben drinken geven, de naakten kleden en de vreemdelingen gastvrijheid verlenen, zieken en gevangenen bezoeken.

God vereren deed je in de tempel, vond de gelovige jood. Hem dienen deed je door de wetten van Mozes te onderhouden. En nu komt er zo'n rare rabbi uit Nazaret die leert dat je God het beste eert als je behoeftigen hulp verleent. Hij leert dat je God dient als je zorg draagt voor de sukkelaars.

Daar stonden ze destijds van te kijken, want ze vragen verbaasd: ‘Hoezo hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, en wanneer was U dan naakt of ziek?' En zijn antwoord luidt: In die verdrietige hongerende en zieke tobbers heb Ik bij jullie aangeklopt, die vreemdeling was Ik.

Meer dan voorheen is de voorbije jaren tot de kerk en de kerkmensen doorgedrongen: God dienen doe je eerst en vooral door de handen uit de mouwen te steken voor wie in nood zit. Daarbij denken we, terecht, het eerst aan landen in de Derde Wereld waar volop armoe is, honger en dorst wordt geleden en dus allerlei, vaak onnodige, ziekten zijn.

Maar we kunnen ook zo (wat dichter bij ons bed) naar het evangelie luisteren: Ik was hongerig, niet naar voedsel - de koelkast was redelijk vol en de supermarkt om de hoek - ik was hongerig naar meeleven, een hartelijk woord, een schouderklop, maar jij ging eraan voorbij. Ik was dorstig; niet naar drank; de kraan was dichtbij en de kratten frisdrank stonden in de kelder. Maar ik hunkerde naar wat erkenning, een uurtje gezelschap, maar jij had het te druk met eigen zaken. Ik was een vreemdeling; geen buitenlander, maar ik was anders dan jij, we verschilden van mening en levensopvatting en toen dat duidelijk was, bleek ik afgeschreven en niet langer welkom. Ik was naakt; niet dat ik geen kleren had. Ik zat goed in het pak. Maar toen anderen me door hun geroddel in mijn hemd zetten, heb jij me niet verdedigd. Ik was gevangen; niet achter tralies. Maar ik was gevangene van mijn ouderdom, ik zat door mijn handicap vast in eigen huis, maar jij hebt me nooit eens bevrijd. Ik heb je niet gehoord of gezien.

Bij het laatste oordeel zal ons niet gevraagd worden of we een voedseltransport hebben georganiseerd naar Joegoslavië bijvoorbeeld; ons wordt straks niet gevraagd of we verhuisd zijn naar een land in de Derde Wereld om er te gaan helpen, ons wordt niet gevraagd een heldenrol te spelen en duizenden mensen te helpen. Maar er zal wel naar worden gevraagd of we één van de minsten hebben bijgestaan, of we heel dichtbij ook de gewone en alledaagse goedheden die we konden doen ook werkelijk hebben gedaan.

Waar dat gebeurt, en het gebeurt gelukkig op vele plaatsen, wordt Hij geëerd en groeit zijn koninkrijk.