Christus, Koning van het heelal A - 2005

Zusters en broeders,

Ik weet niet meer waar of wanneer ik het gelezen heb, ik ken ook de auteur niet meer, ik weet zelfs niet meer of het om een boek dan wel om de samenvatting van een film ging, maar het verhaal gaat als volgt: in een landelijke gemeenschap is armoede troef. Hoofdoorzaak van alle ellende is het kasteel. De bewoners ervan bezitten het hele dorp, en ze buiten het onbarmhartig uit. En de dorpsbewoners, zij ondergaan, omdat ze denken dat het zo hoort. Tot er toch iets begint te broeien, en ze in opstand komen. Die opstand slaagt zonder enige moeite, gewoon omdat het nooit in de kasteelbewoners was opgekomen dat hij er ooit zou komen, want ook zij vonden dat alles was zoals het hoorde. En nu zijn de dorpsbewoners uit op straf. De eeuwenlange ellende moet worden uitgewist. De straf kan niet zwaar genoeg zijn. Doden? Of langdurig martelen? Of uithongeren? ‘Neenee', zegt de leider van de opstand, ‘ze verdienen een veel ergere straf. We laten alles zoals het nu is. Zij blijven rijk en oppermachtig, wij arm en aan hen onderworpen. Maar we zullen hen elke dag, elke minuut confronteren met wat ze eeuwenlang aangericht hebben.'

Er was wat gemompel en gemor, maar ja, ze waren de onderdanigheid gewoon, dus keurden ze het voorstel goed. En alles ging verder zoals het altijd al geweest was. De dorpelingen verrichtten slavenwerk, en de kasteelbewoners leefden hun luxueuze leven. Ze kregen als altijd de lekkerste spijzen en dranken aan hun rijke tafel opgediend, maar nu keken de uitgehongerde dorpelingen toe, ook de uitgeteerde moeders met huilende kinderen aan hun borst, moeders die hun kinderen niet konden zogen omdat ze zelf uitgehongerd en uitgeteerd waren, want alles wat ze op hun armzalige akkers wonnen, moesten ze aan het kasteel afstaan. En na het overdadige eten moesten de kasteelbewoners rusten, en daarna moesten ze hun eigendommen gaan bezichtigen, en hun slaafse, uitgehongerde onderdanen in hun ellendige hutjes opzoeken en ze verder uitbuiten. Ze werden verplicht te zien wat ze al die jaren, al die eeuwen aangericht hadden. Ze zagen de ellende en ze zagen de miserie, de kinderen met de holle ogen, de kromgegroeide ouderlingen, de moeders die huilden van ellende om de honger van hun kinderen. En na een paar dagen al waren ze kapot, ze gingen eronderdoor van wroeging, ze konden niet meer eten, niet meer slapen, niet meer lachen, niet meer praten. Ze smeekten om erbarming, om verlossing uit hun wroeging, maar de dorpelingen bleven doof voor hun huilen en blind voor hun ellende. Ten eeuwigen dage zou alles blijven zoals het was.

Zusters en broeders, ik denk dat dit verhaal iets als een beeld geeft van het oordeel dat Jezus ons vandaag voorhoudt. Een beeld ook van een eeuwigheid die een bestendiging zal zijn van de tijdelijkheid van ons leven. Een beeld van de spiegel die God ons zal voorhouden, een spiegel die ons laat zien en vooral laat inzien hoe we geleefd hebben. Ineens zullen we zien en begrijpen, zoals de kasteelbewoners in het verhaal, en zoals de geoordeelden in de woorden van Jezus. Ook zij vragen: "Heer, wanneer hebben wij U hongerig en als vreemdeling en ziek en ellendig gezien? En wanneer hebben wij U niet te eten en niet te drinken gegeven, en wanneer hebben wij U niet gekleed en niet bezocht?" Ook zij begrijpen dus pas wanneer hun de spiegel wordt voorgehouden. En naargelang van het spiegelbeeld van ons leven zullen we voor eeuwig barmhartig en liefdevol en rechtvaardig, of voor eeuwig wreed en onmenselijk en hard zijn. Geluk tegenover wroeging, en vreugde tegenover spijt. Eeuwig geluk maar ook eeuwige wroeging. Of zoals Jezus het zegt: "Eeuwig leven of eeuwige straf."

Ook eeuwige straf dus. En Gods barmhartigheid dan? Gaat die niet zwaarder doorwegen dan zijn rechtvaardigheid? Zusters en broeders, ik denk dat de rechtvaardigheid van God erin bestaat dat Hij onze vrijheid respecteert. Wij leven het leven dat wij zelf verkiezen te leven. Wij kiezen zelf voor de manier waarop we omgaan met God en mens, wij kiezen zelf of we geloven of niet, en of we onze medemens echt als onze medemens, als onze broeder zien, dan wel of we hem verstoten, belachelijk maken, kwetsen, doden. Niet God oordeelt ons, wij oordelen onszelf. En Gods barmhartigheid? Misschien bestaat die er precies in dat Hij de goeden van de kwaden scheidt, en dat Hij onze vrijheid tot in de eeuwigheid respecteert.

Een eeuwigheid die niet begint na onze dood, maar die gisteren en vandaag al begonnen is en die morgen verdergaat, in de manier waarop we de vraag beantwoorden die Jezus ons in het evangelie stelt. De vraag namelijk hoe we met onze naaste omgaan. Welnu, zusters en broeders, laten we dat doen zoals ons in de eerste lezing wordt voorgehouden: als een goede, zorgzame herder. Amen.