33e zondag door het jaar A - 2002

Zusters en broeders,

Voelt ge u ook een beetje op uw ongemak als ge die parabel hoort? Waarom immers krijgt die derde knecht maar één talent, tegen drie en vijf voor de anderen, en waarom wordt dat ene talent hem dan nog afgenomen en gegeven aan hem die er al vijf had? Heel rechtvaardig klinkt het niet, maar misschien oordelen we een beetje te snel.

Om te beginnen wordt die derde dienaar zeker niet misdeeld. Een talent was een gewichtsmaat met een tegenwaarde van ongeveer veertig kilogram goud of zilver. Dat is nu veel geld, maar in die tijd was het immèns veel geld. Die derde dienaar heeft dus geen reden tot klagen. En verder: die heer gèèft zijn bezit niet aan zijn dienaren, maar vertrouwt het hun toe, en hun aandeel is aangepast aan hun eigen bekwaamheid.

En zo komen we tot de betekenis van de parabel. Met de heer wordt God bedoeld, de talenten die hij verdeelt staan voor het Koninkrijk van God, en zijn dienaren, dat zijn Jezus' volgelingen, dat zijn dus wij. En van die volgelingen, dus van ons, verwacht Hij dat ze werken aan de uitbouw van zijn Koninkrijk. En dat Rijk ligt niet ergens in een onbestemde toekomst bij de voleinding der tijden, nee, dat moet nu uitgebouwd worden, zodat de Heer bij zijn terugkomst kan oogsten wat Hij gezaaid heeft.

We weten wat zijn Koninkrijk is: een wereld gedragen door God, een wereld waarin liefde en broederlijkheid de enige wetten zijn, waarin de ene mens voor de andere opkomt, en waarin het goed is om te wonen. Een droom van een wereld, zoals alleen God zich die kan bedenken, en zoals Jezus ons is komen voorleven.

De uitbouw van die wereld, van die droomwereld: dat is wat de heer vraagt, en daarom is hij ook zo kwaad op de derde dienaar omdat die niets heeft ondernomen. En waarom? Omdat hij bang was. Fout! zegt de heer, ge hoefde niet bang te zijn. Ik beoordeel u immers niet op het resultaat maar op uw inzet. En ik eis niet dat ge allemaal even goed presteert, want ik houd rekening met ieders mogelijkheden, dus ook met ieders beperktheden. Maar wat ik u wel kwalijk neem, is dat ge uw talent hebt begraven, dat ge geen enkel risico hebt durven of willen lopen, dat ge de boel maar wat hebt laten aanmodderen.

Zusters en broeders, alles begon met God, en alles wat we zijn en hebben is zijn gave. "Welnu", zegt Jezus, "ge moet Gods gaven niet begraven. Begraven is voor overledenen, en Gods gave is niet dood, maar levend, meer dan dat: ze is leven. Ge moet ze dus niet onder de grond in veiligheid proberen te brengen, want dan houdt ge ze buiten uw leven. En ge moet ze ook niet begraven in uw geloof of in uw wekelijkse mis in de kerk, nee, ge moet ze mee naar buiten dragen, en ermee woekeren in uw leven en in de wereld. Want God, mijn Vader, ziet uit naar actieve mensen, bij wie groeit wat Hij heeft gezaaid. Mensen die alles durven inzetten wat ze van Hem hebben ontvangen."

Zusters en broeders, dat is wat Jezus ons in deze parabel is komen vertellen: christenen staan niet futloos in het leven, maar zijn mensen met initiatief. Of ze arbeider zijn of bediende, beroepsvoetballer of trainer, leerling of leraar, ouder of kind, jongvolwassene of gepensioneerde, politieman, gemeenteraadslid, schepen of burgemeester: ze steken de handen uit de mouwen en ze durven risico's lopen, niet voor zichzelf, maar voor elkaar en voor de gemeenschap. Christenen blijven niet bij de pakken zitten. Ze nemen verantwoordelijkheid op, en door hun inzet dragen ze bij in alles wat de mens meer mens maakt, en wat het Koninkrijk van God meer zichtbaar maakt.

Zusters en broeders, Jezus' woord is geen mooie theorie, maar een woord dat moet gedaan worden. Geloof zonder de werken is dood, zegt Jacobus, en Sint-Paulus zegt: Geloof uit zich in daden van liefde. Altijd opnieuw houdt Jezus ons voor dat wij Gods handen en Gods voeten zijn. Meer dan deze onze handen en deze onze voeten heeft Hij niet om zijn Koninkrijk uit te bouwen. En door de eeuwen heen hebben onze voorouders dat ook altijd goed begrepen. Zij hebben hun talenten niet begraven. Ze hebben scholen en hospitalen gebouwd, verenigingen opgericht, mee gemeenten en steden bestuurd, en wereldwijd hebben ze zijn blijde boodschap verkondigd. Welnu, gaan wij het slechter doen dan zij? Gaan wij zoals die derde dienaar ergens in een hoekje zitten kniezen? Gaan ook wij, uit angst iets verkeerd te zeggen of verkeerd te doen, onze talenten begraven? Ge weet hoe keihard zo'n manier van doen door Jezus wordt afgewezen: hij noemt die derde knecht zonder omwegen slecht en lamlendig.

Zusters en broeders, laten we doen zoals de beide andere knechten. Laten we ingaan op Gods uitnodiging en, elk binnen onze eigen mogelijkheden, meebouwen aan zijn rijk van liefde, vrede en gerechtigheid. Dan kan Hij ook tegen ons zeggen dat we goede en trouwe dienaren zijn. Amen.