Christenen in de minderheid (2008)

  Geografische namen zijn in het evangelie meer dan de aanduiding van een punt of een vlak op een landkaart. Ze hebben een theologisch geladen betekenen. Dat is duidelijk het geval met de namen in het evangelie dat vandaag wordt gelezen. Jezus week uit naar Galilea, een streek met de slechte reputatie van 'Galilea van de heidenen'. Hij liep voorbij Nazaret, waar zijn ouders woonden en zijn familie. Hij liet ze achter zich. Kafarnaüm, waar hij ging wonen, lag in het gebied van Zebulon en Naftali, waar de mensen in duisternis leefden maar volgens de voorspelling van een profeet een schitterend licht zouden zien stralen. Toen Jezus in die streek in het publiek begon op te treden, werd die voorspelling waargemaakt.

Het moet de rechtgeaarde joodse lezers van Matteüs verbaasd en sommigen zeker geschokt hebben dat Jezus naar het afgelegen Galilea trok om daar te beginnen preken. In Jeruzalem stond Galilea in een kwade reuk. Het was een religieus gemengde provincie, multicultureel zouden wij nu zeggen. De Joden leefden er samen met 'heidenen' van allerlei slag en omwille van de goede relaties gingen ze nogal soepel om met de voorschriften van de joodse godsdienst. Ze kenden die ook niet zo nauwkeurig als de schriftgeleerden in het religieuze centrum. Voor rechtgeaarde Joden van het centrum was dit randgebied in het Noorden in veel opzichten een te mijden 'onrein' gebied. Het volk zat er in duisternis en in de schaduw van de dood, had de profeet gezegd.

Dat gebied heeft Jezus gekozen om het goede nieuws te verkondigen: het koninkrijk van de hemel is ophanden. Daar bracht hij het goede nieuws: waar de mensen in duisternis zaten, mensen die geen aanzien hadden en als halve heidenen met de nek werden aangekeken. 'Kom tot inkeer', zei hij, keer u om. Dan zouden ze het licht zien schijnen. Daar begon het licht te schijnen, niet in het centrum van het land, maar in de marge, zoals de zon opkomt van achter de rand van de aarde. In het centrum hadden ze niets bemerkt toen het licht van de ster verscheen. Alleen heidense wijzen hadden het gezien en de weg die het aanwees gevolgd. Naar Betlehem, in de rand.

Jezus heeft onmiddellijk medewerkers voor zijn werk als rondtrekkende prediker aangeworven. Hij ging daarvoor niet op talentenjacht, hij richtte zich tot simpele, misschien ongeletterde vissers. Misschien is het niet zo snel gegaan als Matteüs vertelt. Misschien hebben ze wel enige uitleg gevraagd over het nieuwe beroep dat hij hen zou aanleren. Maar zeker lijkt wel dat ze zich hebben omgekeerd. Ze kwamen zo sterk onder de indruk van de bijzondere uitstraling van Jezus dat een beslissing hun niet moeilijk viel. Die man wilden ze volgen. Zoals hij zijn thuis en zijn familie achter zich had gelaten, lieten ze hun boot met de visnetten en hun vader in de steek om hun verdere leven met het zijne te delen. En ze zagen het gebeuren: Gods koninkrijk nabij komend, binnen handbereik. Ze zagen het overal gebeuren waar God aan het werk was in wat Jezus zei en deed. Mensen opgetild uit de duisternis van veel soorten kwalen waaraan ze leden. Kwade geesten die werden uitgedreven. Ze werden gezonden om eraan mee te werken.

'Galilea van de heidenen' is een toepasselijk beeld voor het milieu waarin wij vandaag leven. Multicultureel en multireligieus. Een 'randgebied' dat in het Roomse kerkelijke centrum geen goede reputatie heeft. Denk - om het meest recente voorbeeld te noemen - aan de K van de KU Leuven die daar aan het wankelen is.

Kerkgetrouwe christenen zijn bij ons een slinkende minderheid, minder opvallend dan de gelovigen die zich niet meer of nog nauwelijks christen willen noemen, de ongelovigen en andersgelovigen. Met hen allen moeten ze samenleven in goede verstandhouding. Allen proberen ze broederlijk tegemoet te treden, uit kracht van hun overtuiging dat allen zonder onderscheid kinderen zijn van dezelfde ene God in wie ze geloven. Wellicht zullen velen zich, een beetje treurig, herkennen in de aanhef van een eucharistisch tafelgebed dat sommige voorgangers af en toe voorbidden. "God, wij die onze dagen slijten tussen restend van kerken, zoekend naar een nieuw geloof, vol verlangen naar een nieuwe samenhang, wij komen hier samen... Wij willen het niet opgeven..."

Moeten overtuigde christenen toch niet proberen op te vallen? Zijn ze dat niet aan hun geloof verplicht? Gods koninkrijk zal niet komen, hoe dikwijls we er ook om bidden, als wij het niet dóen komen door zijn wil te doen. Licht in de wereld moeten jullie zijn, zei Jezus. "Laat jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede daden zien (Matteüs 5,16). Zo kan het gebeuren dat mensen die ons bezig zien, geraakt worden door wat we zeggen en doen uit kracht van ons christelijk geloof. Geraakt op zo'n manier dat ze voor henzelf licht zien opgaan en tot het inzicht komen: dit is werkelijk de moeite waard, daar kan ik me aan spiegelen. We mogen hopen dat ze God dankzij ons aan het werk kunnen zien. Dat ze God dankbaar zijn om diegenen die in woord en werk zijn licht voor hen zijn, hen bevrijden van somberheid en geloof geven in de zinvolheid van hun leven.