29e zondag door het jaar A (2005)

Het mooie van de keuze van de lezingen die we de laatste maanden op zondag volgen is dat we helemaal bij Matteüs blijven, de opbouw van zijn evangelieverhaal kunnen volgen en getuigen zijn van een steeds hoger oplopende spanning tussen Jezus en de godsdienstige leiders van zijn tijd.
Het is een bekend verschijnsel in de politiek, als de haat en de tegenstellingen groot genoeg worden dan komen partijen bij elkaar die elkaar niet kunnen luchten of zien, maar hun gemeenschappelijke vijand verbindt ze. Een van de meest bekende voorbeelden daarvan is wel het pact dat Stalin en Hitler sloten in het begin van de Tweede Wereldoorlog. En in de Verenigde Naties blijken het Vaticaan en strenge moslimstaten het bij sommige kwesties ineens op een akkoordje te gooien.
Zo wordt er ook vandaag een gelegenheidscoalitie gesmeed tussen de Farizeeën en de aanhangers van koning Herodes. Twee groeperingen die totaal niets met elkaar hadden maar zich nu verenigen in hun afkeer van Jezus.

De partijgangers van Herodes, waren lieden die het jodendom al ver achter zich hadden gelaten. Ze gingen met de nieuwe tijd mee. Je kunt ze vergelijken met de NSB'ers tijdens de tweede wereldoorlog: slippendragers van de bezetter.
De Farizeeën van huis uit sterk gericht op een consequent beleven van de leer van de vaderen, het echte Jodendom. Ze probeerden nu een beetje uit het zicht te blijven want Jezus had hen al voldoende de les gelezen. Daarom stuurden ze nu maar hun leerlingen en de aanhangers van Herodes die ze goed hadden geïnstrueerd, wat ze moesten zeggen, hoe ze Jezus naar de mond moesten praten...

Wel een sluwe vraag die ze aan Jezus lieten voorleggen, een gevoelig punt of het geoorloofd is om belasting te betalen aan de keizer. Maar Jezus had een bijzondere behandeling voor hen klaar: plan b.
Jezus niet van dat diplomatieke: huichelaars....
Hij begon met hen een belastingmunt te vragen. Een belastingmunt was een munt die niet gebruikt kon worden in het gewone betalingsverkeer maar alleen om bepaalde belastingen te betalen.
Vrome Joden hadden een dergelijke munt nooit op zak. Zelfs ernaar kijken dat was al een gruwel. Want op dat muntstuk stond de afbeelding van de keizer en de tekst: Keizer Tiberius, zoon van de goddelijke Augustus. U begrijpt dat ging een vrome Jood allemaal te ver want er is maar één god en dat is zeker niet de keizer. Een godslasterlijke afbeelding van de bezetter van hun land een meedogenloze potentaat en dictator, een uitbuiter en slavendrijver die duizenden Joden had laten folteren en kruisigen.
Dat de Herodesaanhangers een dergelijk muntstuk bij zich droegen was al een bekentenis op zich -in de ogen van een Jood. En dat ze het lieten zien op het tempelplein daarmee toonden ze helemaal aan dat ze van God los waren en heulden met de vijand. Door zo in te gaan op de vraag van Jezus om het muntstuk zetten ze zichzelf al te kijk.
En dan wat Jezus zegt. Als je het Grieks letterlijk vertaalt staat er: geef aan de keizer terug wat je verplicht bent aan hem terug te geven omdat het van hem is. Geef de keizer dus zijn godslasterlijke geld terug en maak er je handen niet aan vuil...... Geef aan God terug wat God toebehoort.
Het sluwe opzetje om Jezus in zijn eigen woorden te vangen was omgekeerd in een kuil waarin ze zelf waren gevallen: ze hadden niets meer te zeggen en dropen af.....

Geef de keizer terug wat van hem is en aan God wat van God is.
Nog steeds een antwoord dat tot nadenken stemt en verrast.
Worden hier niet twee werkelijkheden naast elkaar gezet die niet met elkaar te vergelijken zijn: een aardse machthebber en het rijk der hemelen? Het dictatorschap van een mannetje met veel hoogmoed in Rome tegenover Degene aan wiens liefde wij het bestaan te danken hebben?
We stoten hier op het dilemma dat christenen voortdurend bezig houdt: de spanning tussen enerzijds de wereld -en dat verstaan in de bijbelse zin de van God afgekeerde, of de God ontkennende mens, en anderzijds de gelovige die zich geheel en al met het wezenlijke en het diepe zou willen bezig houden.

Telkens opnieuw doet zich dan de bekoring voor onder christenen om de verbindingen met deze aardse machten te maar verbreken? Zouden we niet nu al uit die ballingschap weg moeten trekken, alle onrecht achter ons laten, uit alle tegenstellingen ons onttrekken.....
Welke christen verlangt niet naar een leven waar je onbekommerd met de werkelijk belangrijke zaken van het leven kunt bezig zijn, zonder al die tegenstellingen en problemen. Niet steeds maar geconfronteerd worden met die wereld waar God wel uit geëmigreerd lijkt te zijn. Is het niet beter te leven in een situatie waarin je het zuivere christendom kunt waarmaken?

In het groot, in het klein, telkens steekt die bekoring de kop weer op. Het verlangen naar het waarlijk christendom in een zuivere wereld. Het is als het terugverlangen naar de situatie van het aardse paradijs. Die weg terug is voor ons afgesloten, er staat een engel met een vlammend zwaard voor dat hek.....


Telkens als aan die bekoring werd toegegeven loopt het goed mis.
Werden er politieke dimensies aan verbonden, als een staat werd gesticht vanuit deze uitgangspunten, dan ontstond er binnen de kortste keren opnieuw een goddeloos regiem. Neem de Katharen of Albigenzen in Zuid Frankrijk of de Wederdopers in Munster, of allerlei soorten pelgrims die naar Amerika trokken en daar de vreemdste samenlevingen stichtten. Ze worden autoritair, overheersend en dwingend. In de naam van God wordt de mens dan de vrijheid ontnomen.
En ook in kloosters zien we dat mensen, die daar naar toe trekken als vlucht uit de wereld, verzanden in een geestelijke dwingelandij.

Hoe dient iemand die Jezus volgt zich tot de wereld te verhouden? Het is een van de diepe vragen in deze laatste hoofdstukken van het Matteüs-evangelie. Soms spelen ze heel duidelijk, soms meer verborgen.
Als een christen zich terugtrekt uit deze wereld dan vergeet hij dat de wereld Gods wereld is en in principe goed -dat zei God toch in het begin?. Mènsen maken er dikwijls het tegenovergestelde van, zetten God op het vliegtuig als een afgewezen asielzoeker.
Als de volgeling van Jezus zich terugtrekt uit die boze wereld dan vergeet hij wie hij is een mens die zelf allerlei tekortkoming heeft en dat hij niet in staat is de wereld tot zijn eindbestemming te brengen. Dat is in Gods hand.

De reden waarom het christendom zich zo heeft kunnen verspreiden is dat een christen het in navolging van Jezus aandurft om het in wereldse omstandigheden vol te houden. De onvolmaakte omstandigheden, in zichzelf, in de wereld accepteert hij waar dat kan.
Als het op het wezenlijke aankomt, trekt een christen de uiterste consequentie, zoals Jezus deed.

Het gaat hier om een spiritualiteit die het leven en de dingen van alledag weet te waarderen. Weet te waardéren omdat juist daarin mogelijkheden gegeven zijn om in dat alledaagse leven, in de ontmoetingen met andere mensen, in het bezig zijn met alles van die wereld, sporen van God te ontdekken. Echte christelijke spiritualiteit speelt zich af in de wereld, is realistisch en wars van alle dweperigheid.

Dat is wat Paulus bedoelde als hij zei dat christenen ín deze wereld leven maar niet ván deze wereld zijn. We kunnen niet uit deze wereld emigreren. Hoe zou andere mensen dan ooit over God horen en over de bedoelingen die God met de wereld, met mensen heeft?
Ziet u, in zijn diepste wezen is christenzijn missionair zijn, een gedachte die heel goed past in deze wereldmissiemaand, een gedachte die ook sterk wordt benadrukt in het beleid van het aartsbisdom. Ons christelijke geloof is er niet om er stilletjes zelf van te genieten, nee christenen zijn geroepen om getuigen te zijn van wat Gods trouw en liefde betekenen wil voor mens en wereld.

God die eens alles in allen zal zijn
dat is zijn werk
naar de vervulling van die belofte mogen wij hoopvol uitzien
en intussen doen we gewoon doen wat te doen staat
vol vertrouwen.