Geef aan de Keizer wat de Keizer toekomt

Beste vrienden,


De begrippen “Financiële crisis“, „Bankencrisis“, „Eurocrisis“ en “witte boordencriminaliteit” hebben ons zelden meer bezig gehouden dan in de laatste jaren en wanneer we het wat nader bekijken krijgen ze als het ware een heel nieuwe betekenis. We voelen aan dat niet alleen moord en doodslag tot de halsmisdaden behoren, maar dat je onder dat begrip ook die uitgekiende trucs en manipulaties kan onderbrengen waarmee jarenlang ongelooflijk hoge sommen geld werden heen en weer geschoven en verdiend. Al die manipulaties hebben er uiteindelijk toe geleid dat de ganse wereldmarkt aan de rand van de afgrond stond.  

Bij dat alles herinner ik mij wat Jezus ons heeft gezegd over geld. Bv over de „onrechtvaardige mammon“ of „ Je kunt niet beiden dienen, God en de mammon“. Wel te verstaan: “Mammon” is een woord uit de Aramese moedertaal van Jezus en betekent “Bezit waarop je kan bouwen”.   Maar zoals Jezus het uitspreekt heeft het toch een kleuring van onredelijke woekerwinst en van rijkdom zonder enig verantwoordelijkheidsbesef; de Mammon als afgod die verering en aanbidding opeist.   

Als ik dan de soms protserige bankgebouwen in onze steden zie dan vraag ik me af of die niet al lang tot moderne geldkathedralen verworden zijn, die onze kerken hebben afgelost. 
In dit verband horen we vandaag van Jezus: Geef aan de Keizer (dus aan de staat) wat aan de Keizer toebehoort. Jezus had inderdaad niet zo veel op met Geld. Dat merken zelfs diegenen die hem in het evangelie van vandaag een val willen stellen. Stel u toch gewoon de ironie van de situatie voor: Diegenen die aan hun medewerkers verbieden om Romeins geld te gebruiken tonen aan Jezus een Romeins geldstuk, omdat Jezus dat blijkbaar niet kent. 

Nadat Judea en Samaria als provincies aan het Romeinse rijk waren toegevoegd kregen ze niet alleen een Romeinse administratie maar ze werden ook belastingplichtig. De Romeinen eisten zowel een Grond- alsook een hoofdelijke belasting, wat door de meeste joden als slavernij en uitbuiting, en als gedwongen steun aan een heidense overheerser werd ervaren.   Vooral de zeloten, een zeer radicale weerstandsgroep, verzetten zich tegen de Romeinse overheersing. Anderen, zoals de Farizeeën legden er zich, zij het met tegenzin, bij neer. Zij zagen die belastingen als een last die hen door God was opgelegd. En dan had ge nog de Hogepriesters, die uit zuiver eigenbelang zelfs met de Romeinen collaboreerden.  Elk van deze groepen probeerden Jezus aan hun kant te krijgen of hem bloot te stellen. Vandaar de vraag: „Is het naar Uw mening toegelaten om aan de Keizer belasting te betalen, of niet”?  Jezus vraagt of ze hem een geldstuk kunnen tonen waarmee de belasting moet worden voldaan.

En welke verassing: de vallenzetters hebben zelf in hun zak wat ze aan hun joodse medeburgers verbieden: Romeinse munten. 

Op de Denarius die ze Hem tonen staat de beeltenis van de keizer en het opschrift: „Tiberius, Keizer, achtenswaardige zoon van de goddelijke Augustus“.   Welke grove arrogantie tegenover de ene ware God!! Maar zelfs de fanatieke zeloten hebben die heidense munten als betaalmiddel en als basis van hun welstand als vanzelfsprekend in hun broekzak.    

Als Jezus op hun vraag gewoon “Ja” had geantwoord, dan had Hij zijn joodse geloof verraden. Want dat geloof stelt duidelijk:”Jahweh is de enige, daarom zult ge de Heer liefhebben, met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw krachten”.

Had hij “neen” gezegd dan zou men hem bij de Romeinen als politieke opstandeling hebben kunnen aanklagen. Hoe zal Hij antwoorden? 
 Daarom zegt Jezus ook:“huichelaars!“  En Hij maakt hen duidelijk dat hun houding op zijn minst  dubbelzinnig is. “Waar de staat voor mij nuttig is profiteer ik ervan, maar waar de staat van mij iets vraagt  weiger ik mee te werken?” Een dergelijke houding, die we trouwens in onze tijd ook dikwijls tegen komen, wordt door Jezus evenzeer aangeklaagd als het fanatisme van de Zeloten en de collaboratie van de hogepriesters.  

“Geef aan de keizer wat aan de keizer toekomt, maar geef aan God wat God toebehoort” antwoordt Jezus, en daarmee vermijdt Hij de toegespitste keuze: ofwel... ofwel...   Want de vraag kan niet zijn: God of de Keizer, want God en de Keizer staan niet op dezelfde hoogte.

God is tenslotte de eerste en de doorslaggevende instantie waarop de mens zijn gedrag dient te oriënteren. Wie aan God vasthoudt kan ook aan de keizer geven wat aan de keizer toekomt.

Jezus’ antwoord is geen patentrecept maar eerder een vuistregel. De staat, als vrije democratische maatschappijvorm heeft het recht om van ons, onze medewerking, onze solidariteit en onze loyaliteit op te eisen.  Maar dat recht houdt op bij alles wat niet het beeld van de keizer draagt: de schepping, de wereld en de mens, want die dragen het beeld van God in zich. Ze zijn niet vrij beschikbaar, ook niet voor een democratie.  Overal daar waar hun leven, hun aanzien en hun waardigheid worden bedreigd, aangevallen of verwoest, eindigt niet alleen het recht van de staat, maar ook van drukkingsgroepen en van individuele mensen om eisen te stellen.   

De bijbel kan natuurlijk niet elk aspect van onze moderne maatschappij voorzien en daarom moeten wij telkens zelf, in het licht van ons geloof, ons eigen geweten raadplegen en onze beslissingen daarop vestigen.   Recent stellen we de laatste tijd met grote schrik vast dat de wereld om ons heen, omwille van het geld uit zijn voegen dreigt te lopen. Geld regeert schijnbaar niet alleen de wereld, neen – de wereld kan ook aan het geld ten onder gaan.

En dat gebeurt altijd dan wanneer het geld door de mens tot afgod wordt verheven. Die aan god gelijke eigenschappen kunnen we overal waarnemen: geld is alomtegenwoordig en almachtig.  Wie er genoeg van bezit „voelt zich als God in Frankrijk“.  Omgekeerd is het geld ook van geloof afhankelijk, want alleen door het geloof – niet het christelijk geloof – maar het geloof in de onbeperkte werkzaamheid van geld, verkrijgt het zijn waarde en daarmee ook macht over de wereld en de mensen.  Alleen al daarom is geld ethisch niet neutraal en is het dat ook nooit geweest. Met geld is steeds een hoge mate van verantwoordelijkheid verbonden.   Dus worden wij, U en ik, uitgenodigd om een levenscultuur uit te werken waarin geld die plaats krijgt waarvoor het bedoeld is. Dan kunnen wij ons eerlijk afvragen: Maak ik mij zo afhankelijk van geld dat mijn denken nog alleen wordt bepaald door de waarde van mijn vermogen?

Is geld voor mij al zo belangrijk dat ik mijn medemenselijke relaties nog maar alleen in Euro’s beoordeel?

Ben ik al zodanig om mijn geld bezorgd dat ik nog maar alleen daar aan geloof?

„Geef aan de keizer wat aan de keizer toebehoort, en aan God wat aan God toebehoort”.

Als we die uitspraak van Jezus voor ons eigen leven steeds weer definiëren kunnen we, als verantwoordelijke christenen ons dagelijks leven vorm geven – en aan het geld in ons leven die plaats geven die het werkelijk verdient.   Amen.