De Heer richt op zijn berg een maaltijd aan (Jes. 25,6-10a)

 

 

 

“Het boek Jesaja is in zijn huidige omvang een verzameling van profetische teksten die in de loop van ongeveer drie eeuwen zijn overgeleverd en uiteindelijk als één geheel op schrift zijn gesteld” (NBV). Het bevat mooie poëtische stukken, beeldend, krachtig en compact. Het brengt een hoopvolle boodschap.

 

De hoofdstukken 24 tot 27 in het eerste deel van dit boek worden de Apocalyps van Jesaja genoemd. Ze zijn waarschijnlijk het jongste stuk van het gehele boek. Deze kleine Apocalyps brengt beelden over de eindtijd, die zowel redding als oordeel en afrekening inhouden. God is de uiteindelijke vrede. Wanneer hij regeert, is verdeeldheid verdwenen, is de droefheid voorbij en de dood overwonnen.

 

 

Hoofdstuk 25 is een danklied na een overwinning op een niet nader genoemde stad. God richt een feestmaaltijd in op de Sionberg, waartoe Hij alle volkeren uitnodigt. De schrijver, een poëet, brengt een visioen van vrede en harmonie. Israël leeft in vrede met zijn buren. Elk antisemitisme is verbannen. De dichter drukt een drievoudige wens uit: dat er feest mag zijn waar allen aanzitten; dat de sluier afgelegd en afgenomen wordt; dat het wenen mag ophouden.

 

 

Een maaltijd voor alle volkeren

 

Het is een feestmaaltijd op een berg. In de verbeelding van velen is de berg een plek waar God woont en troont. Jahweh heeft Mozes en de zeventig oudsten uitgenodigd op de berg Sinaï, waar Hij een verbond sluit met zijn volk (Ex 24,9–11) en waar Mozes en de vooraanstaande Israëlieten mogen eten en drinken. Deze maaltijd wordt in Jes. 25,6–9 uitgebreid tot alle volkeren.

 

 

Zonder feest gaat een samenleving ten onder (Walter Weyns, prof. sociologie). Een feest brengt mensen samen rond vele stands of nog liefst aan een lange tafel, waar velen mogen en kunnen aanzitten. Het menu wekt de smaakpapillen. Naar de juiste samenstelling van het menu kan men gissen. Het aanbod is verscheiden wegens de eigenheid van de volken. De Bourgondiër is opgezet met het aanbod van belegen wijnen en kazen

 

 

Maaltijd houden, dit is een beeld voor het koninkrijk Gods. Jezus ziet dit als een bruiloftsmaal, dat God aanbiedt omwille van zijn zoon (Mt 22, 1-14). Velen, ja allen zijn uitgenodigd. De koninklijke uitnodiging is gekenmerkt door universaliteit, gratuïteit en edelmoedigheid.

 

 

Toch is het een bruiloftsfeest met schaduwzijden. Er zijn genodigden, die tot woede van de koning de uitnodiging weigeren. Zijn uitnodiging is heel ruim. God biedt zijn vriendschap aan, maar wij weigeren ze.

 

 

Jezus heeft ook voorbeelden aangehaald van feesten met schaduwzijden, waar rijken onder elkaar feesten en vieren en waar mensen zoals de arme Lazarus ervan uitgesloten zijn (Lc. 16,19-21). Er zijn feestmaaltijden, waar de kleine man bij monde van zijn leiders champagne drinkt!

 

 

Jezus hekelt de maaltijden, waar de genodigden voor zich de beste plaatsen uitkiezen. Hij kiest voor feesten waar armen, kreupelen mogen en kunnen bij zijn (Lc. 14,7-14). Hij zelf was in het huis van Mattheus waar hij aan tafel aanlag met zondaars en tollenaars (Mt. 9,10-11). Toch lukt het niet helemaal op het huwelijksfeest. Een aantal sluiten zich zelf uit omdat ze andere zaken gewichtiger achten of omdat ze de voorwaarden niet vervullen om er aan deel te nemen, zoals die arme drommel zonder bruiloftskleed. Deze was toch op de tweede uitnodiging ingegaan en hij vloog desalniettemin buiten. Was het omdat hij verkeerd was ingesteld, omdat hij zonder liefde naar het feest kwam?

 

 

Gebrek aan liefde

 

Paus Benedictus XVI verwees in een homilie op Witte Donderdag 2011 naar het evangelieverhaal over de bruiloft en naar de commentaar hierop van paus Gregorius de Grote. Hij zei: “Jezus verlangt naar ons, Hij wacht op ons. En wij, verlangen wij Hem echt? Voelen we ons innerlijk gedreven om Hem te ontmoeten? Verlangen we vurig zijn nabijheid, één te worden met Hem, gave die Hij ons schenkt in de heilige Eucharistie? Of zijn we onverschillig, afgeleid, gevuld met andere dingen? Volgens de gelijkenissen van Jezus over de maaltijden, weten we dat Hij de realiteit van de leeg gebleven plaatsen kent, het negatieve antwoord, de ongeïnteresseerdheid voor Hem en voor zijn nabijheid. De lege stoelen op het bruiloftsmaal van de Heer, met of zonder uitvluchten, zijn voor ons, sinds lange tijd inmiddels, niet een gelijkenis, maar een huidige realiteit, juist in die landen waarin Hij blijk had gegeven van zijn bijzondere nabijheid.

 

 

Jezus wist ook dat er gasten zouden komen, inderdaad, maar niet gekleed in het bruiloftskleed - zonder de vreugde van zijn nabijheid, zij volgen slechts een gewoonte, en met een heel andere richting van hun leven. De heilige Gregorius de Grote vroeg zich in één van zijn preken af: welke soort mensen zijn degenen die zonder bruiloftskleed komen? Wat is dat kleed eigenlijk en hoe verkrijgt men het? Zijn antwoord is: degenen die geroepen zijn en komen, hebben in zekere zin het geloof. Het is het geloof dat de deur voor hen opent. Maar ze missen het bruiloftskleed van de liefde. Hij die het geloof niet zozeer beleeft als liefde, is niet voorbereid op de bruiloft en hij wordt buiten gegooid. De eucharistische communie vereist het geloof, maar het geloof vereist de liefde, anders is zij als geloof ook dood.”

 

 

De sluier verscheuren

 

Wat verhindert ons blij en vrij te zijn? Zoveel zorgen kunnen op ons drukken. Een gans volk kan zich in een depressieve laag bevinden. Economische crisis en ongelijke verdeling van de welstand, angst voor oorlog en terrorisme, terugloop van welvaart, onrust uitgesproken en in stemmen uitgedrukt bij verkiezingen.

 

 

Een sluier bedekt. Een sluier kan het vrij ademen beletten. Het waas benevelt het zicht. Het kan lijken op een lijkwade, die helemaal inpakt.

 

 

Het woord van de profeet is een woord van hoop. God zal de sluier verscheuren, het waas vernietigen dat alle volkeren het zicht beneemt, het floers wegnemen. Er komt licht in plaats van duisternis. Volkeren stellen zich niet meer tegen elkaar op. Ze werken samen aan vrede in pla ats van te vechten en te doden. De dood zal er niet meer zijn!

 

 

De lijkwade wegnemen, de droefenis opheffen. Dit is het derde beeld in de belofte van God. Hij zal de dood te niet doen. “Nu gaan de bloemen nog dood, nu gaat de zon nog onder. Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, de hemel en de aarde.” De dood wordt overwonnen, hij wordt opgeslokt en ingezwolgen. De dichter vangt hier al een glimp op van het verrijzenisgeloof. Wanneer Paulus woorden zoekt om de wijze van onze opstanding te verklaren (1 Kor. 15,54), dan gebruikt hij de belofte uit het boek Jesaja: “De dood is opgeslokt en overwonnen.’

 

 

De tranen wissen

 

De dood is de enige realiteit waar we het meest zeker van zijn. Hij komt voor elke mens en voor al wat leeft. Dit is de zekerheid waar niemand kan aan twijfelen. De dood is een verlies. Hij veroorzaakt tranen.

 

 

Er zijn tranen van vreugde, maar de meeste tranen komen door verlies, leed en pijn en rouw. We zien ze elke dag op het scherm, tranen van familieleden, die een kind verliezen door oorlogsgeweld en door een terroristische aanslag, tranen van kinderen die wenen van honger en verwaarlozing, tranen van Rachel, die weent om onschuldige kinderen, vermoord door Herodes (Mt. 2,16-18).

 

 

Dicht bij het Vrijheidsbeeld in New York staat een kunstwerk ontworpen door Zurab Tsereteli. Rusland schonk het aan de Amerikaanse overheid ter herdenking van de slachtoffers van 11 september 2001. Het is bekend als Tear of Grief en het Tear Drop Memorial. Het heeft de vorm van een traan.

 

 

In Jeruzalem zou de kerk Dominus flevit op de plaats staan waar Jezus heeft geweend over de stad Jeruzalem, omdat deze zijn boodschap en uitnodiging niet aanvaardde.

 

 

Jezus heeft geweend bij het graf van zijn vriend Lazarus. Hij heeft de tranen gezien in de ogen van mensen die hem om hulp riepen over hun zieken. Hij zag Maria Magdalena wenen in de tuin van Pasen. “Waarom huil je?” vroeg Jezus (Joh. 20, 15). Hij zegt haar dat hij naar de Vader gaat. Zo wist de Verrezen Heer de tranen af.

 

 

De Heer zal alle tranen afwissen”, zo luidt de belofte in het boek Jesaja. Deze belofte blijft levendig in gans de Bijbel. De droefheid zal omkeren in vreugde zoals bij een barende vrouw. De ziener van Patmos herinnert aan die belofte (Apoc. 7,17). Ze is het parool voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (Apoc. 21,1-4).

 

 

God ons middelpunt

 

De woorden van de profeet raken de diepste verlangens van mensen. We verlangen naar wel bevinden, naar vrede en harmonie. Op het woord van Jezus geloven we dat deze hun bron hebben bij God en dat Hij met ons allen feest wil vieren.

 

 

Ludwig Feuerbach (1804-1872) en zijn volgelingen zullen ons hier verwijten dat wij aan projectie doen, dat wij bij God zoeken wat wij bij de mens moeten vinden. Zij kunnen de hoop niet doden, die de profeet op meerdere vlakken heeft aangereikt. Hij heeft oog voor het lichaam, dat zich ten goede mag doen bij een feestelijke maaltijd met een overvloed van spijzen. Hij verheugt de ziel en het gemoed omdat tranen afgewist worden en vreugde mag klinken. Zijn woord heeft een politieke kant omdat de vijandschap tussen volkeren is overwonnen en muren zijn afgebroken. God verslindt de dood en neemt de schande van Israël weg. Wie God uitschakelt, loopt het gevaar of slachtoffer of medeplichtige te worden van totalitaire systemen.

 

 

Het vertrouwen in de God van Israël, in de God van Jezus is onze kracht. “Het geloof is een oase in het hart, die nooit bereikt zal worden door de karavaan van het denken.” "Vertrauen ist eine Oase des Herzens, die von der Karawane des Denkens  nie erreicht wird." "La foi est l'oasis du cœur qui ne sera jamais atteinte par la caravane de la pensée" (Khalil Gibran).

 

 

Laat ons jubelen en blij zijn omdat God ons redt en toekomst biedt. « Eens komt de grote zomer. » Wij zingen voor de Heer het lied van de liefde. « Wie gered is en nieuw leven bekomt, zingt een nieuw lied. Zing met je stem, zing met je hart, zing met je gedrag. Wil je Gods lof zingen? Wees dan zelf wat je zingend onder woorden brengt. Je zijt Gods lof als je goed leeft » (Sint Augustinus, Getijdenboek, Paastijd, jaar 1, p. 87-88).