Twee keren bekering (2008)

'Wie gelooft die mensen nog!' In politiek Vlaanderen een bekende slogan. Maar hij is niet alleen van toepassing op de politici die allerlei dingen beloven waarvan ze niets terechtbrengen. Er zijn ook andere mensen van wie blijkt dat je ze beter niet gelooft. Een vriend vertelde me dat hij zwaar ontgoocheld was door een goede vriend van ons beiden. Ik mocht op hem rekenen, had onze vriend me beloofd. Hij zou volmondig mijn kandidaatstelling verdedigen voor de promotie waarvoor ik in aanmerking kwam. Maar nu blijkt dat hij in de vergadering van de raad die in mijn nadeel heeft beslist zelfs zijn mond niet heeft opengedaan. Hij heeft me bedrogen.
Die onbetrouwbare vriend doet denken aan de tweede zoon in de parabel die we vandaag lezen. Hij zei 'ja' tegen zijn vader, maar deed niet wat hij beloofd had. Jezus vertelde die parabel om de hogepriesters en de oudsten van het volk de les te lezen. Kerkleiders en politici, zouden wij vandaag zeggen.

Jezus verweet de hogepriesters en oudsten dat ze zich niet wilden bekeren. Ze hielden zich nauwgezet aan de overgeleverde wetten en voorschriften en zagen erop toe dat het volk eraan gehoorzaamde, maar ze hielden zich doof voor Johannes de Doper, ze wilden niet weten van het evangelie van het komende koninkrijk van de hemel. Eerder dan voor hen waren de weldaden van dit koninkrijk weggelegd voor hoeren en tollenaars, zeg maar geldafpersers. Zij waren boosdoeners, neen-zeggers tegen wetten en voorschriften, maar toen het er echt op aankwam hebben ze ja gezegd en zich bekeerd.

Het is te gemakkelijk met de vinger te wijzen naar kerkleiders die mordicus vasthouden aan de bestaande kerkelijke wetten, aan de letter van de traditionele leer, en elke verandering die beantwoordt aan de tekenen van de tijd blijven afgrendelen. Terecht vinden we dit erg jammer, en we zeggen het ook. Maar we moeten eerst en vooral de hand in eigen boezem steken.

Wie gelooft die mensen nog? Misschien zegt men het ook niet zonder reden van ons. Als we naar de kerk gaan, zeggen we zonder problemen te maken ja en amen op de belijdenis van ons geloof en de gebeden die worden uitgesproken. De vraag is echter op welke punten dit niet meer is dan lippendienst. Met een parafrase op een bekende uitspraak van Karl Marx zou ik zeggen: laten we elkaar de melodie van ons geloof voorspelen terwijl we in de spiegel kijken, en we zullen zien hoe kreupel we erop dansen. Er gaan weinig dagen voorbij zonder dat we bekering nodig hebben. Eigenlijk mogen we al blij zijn dat het ons minstens af en toe lukt ons geloof consequent waar te maken. Dat moet ons ook mild stemmen tegenover hen die er slecht in slagen.*

Ook in het buitenkerkelijke leven van elke dag hebben we te maken met mensen voor wie de twee zonen van de parabel model staan. Welke vader van opgroeiende kinderen bijvoorbeeld zal zich niet herkennen in de vader van de parabel? Misschien zegt iemand: ik heb geluk, mijn zoon zegt ja en ik kan op hem rekenen. Maar iemand anders: ik heb tegenslag, mijn zoon zegt neen en komt er niet op terug. Het kan een troost zijn: weerbarstige jongeren zijn van alle tijden. Constante neen-zeggers tegen hun ouders. Ze willen meer zelfstandigheid. Het zal wel niet zelden gebeuren dat ze een van hun kinderen al doende wijzer zien worden en zich van 'neen' naar 'ja' bekeren. Een bekering tot de wijsheid en de waarden van zijn ouders.

Het zou een klein kunstje zijn dit voorbeeld met andere aan te vullen. Laten we naar onszelf kijken. Wie kan zich niet herkennen in elk van de twee zonen van de parabel? Je bent bang om ergens ja op te zeggen, want dan zal je ook b moeten zeggen en dat zou te veel gevraagd zijn. Maar als je de vraag terecht vindt, waarom je niet laten helpen om de consequenties van een 'ja' op je te nemen?

Ik kan met voorstellen dat velen van u zich verwant voelen met de weerbarstige gelovigen, weerbarstig omdat ze gesteld zijn op hun zelfstandigheid. Ze beginnen met neen te zeggen tegen wat de kerk voorhoudt te geloven en vraagt te doen. Ze willen zelf beslissen wat ze wel en niet geloven en als christen moeten doen. Ze willen als christen hun eigen, misschien af en toe eigenzinnige weg gaan. Wie kan daar niet inkomen?

Op je eigen christelijke weg door het leven zal je wel, zoals de zoon in de parabel die begon met neen tegen zijn vader te zeggen, je eigenzinnigheid moeten afleren. Je moet leren, misschien door schade en schande, dat je niet uit het evangelie en het christelijk erfgoed kunt kiezen wat je bevalt en overslaan waar je geen zin in hebt. Als je in dit leerproces eerlijk bent met jezelf, zal je neen op veel punten een ja worden. Je staat steviger in je christelijke schoenen door een ja dat door een neen heen is gegaan.**

We zijn als de zonen in de parabel. We hebben een dubbele bekering nodig. Een bekering tot trouw aan het ja dat we gezegd hebben, een terugkeer uit de koppigheid van het neen.

* De volgende twee alinea's zijn voor een deel geïnspireerd door Dries Morel, Gods droom in onze handen, Brugge, 1984, p. 256 v.
** Ontleend aan een uitspraak van N. ter Linden in zijn commentaar bij dit evangelie.