26e zondag door het jaar A (2005)

Het leven stelt ons voor belangrijke keuzen. Elke nieuwe dag weer moet er gekozen worden tussen kwaad en goed, tussen chaos en licht, dood en leven, minachting en mededogen. Veel schriftverhalen gaan daarover, verhalen die ons richting willen geven in een verscheurde wereld. Daarom wordt er in die parabels nogal eens gesproken over twee zonen, of liever: twee kinderen van één vader, hoe die reageren op de het beroep dat het leven op hen doet. Het gaat uiteindelijk om de keuze voor een nieuwe menselijke samenleving, waar God woont. Dat klinkt heel vroom en plechtig, maar in alle religies betekent dit dat er liefde woont en toewijding, zorgvuldige aandacht voor mensen en dieren en dingen.

Voor die samenleving staat in de Schrift het beeld van de wijngaard. De wijngaard is de plek waar wij kunnen leren om mens te zijn met velen. Het is, zo zou je kunnen zeggen, bouwterrein voor vrede, leefbaar stukje grond met een huis zonder honger in een dorp zonder angst. Een stad van mensen zonder terreur, waar alles en allen tot rust en recht zijn gekomen. God zelf is daar de wijngaardenier. En Jezus is de zoon, die zich zonder omzien volledig inzet voor de wijngaard van zijn vader. Hij heeft er zelfs zijn leven voor over.

Matteüs zet dit bevrijdingsverhaal - want dat is het - aan het einde van zijn Evangelie, als de laatste dingen aan de orde komen. Jezus is in gesprek met zijn volk. Gods oudste kind noemt Hij ze. En dan vooral met zijn leiders. Zij zijn telkens weer uitgenodigd om deel te hebben aan dat goddelijke Geheim dat het leven doordringt. Om met Gods toewijding en liefde in het leven te staan en met Hem en in Hem te kiezen voor het goede, het licht, het leven. En om zo mee te werken aan de grote bevrijding. Aan die eeuwenoude roeping, die profetische traditie, wil Jezus ze herinneren. Hij doet dat omdat in de praktijk, in hun gangbare godsdienstige leven, nauwelijks nog iets te merken is van deze oude bevlogenheid van de profeten. Hun spoor wordt niet echt verder getrokken. Zeker, er wordt wel "ja" gezegd, maar er wordt "nee" gedaan. En als zij als opperhoofden van de gelovige mensen niet meer aanspreekbaar zijn op hun woord, als zij niet met zorgvuldige aandacht omzien naar mensen, dieren en dingen, ja, dan doen de heidenen het waarachtig nog beter!

Daarom die parabel over twee soorten mensen. Wat dunkt u: een gezin met twee kinderen.
Beiden worden uitgenodigd te gaan werken in de wijngaard van hun vader. "Dat doe ik", zegt het eerste kind. Hij geeft zijn woord. Hij spreekt zijn vader zelfs aan met "Heer". Maar het blijft bij mooie woorden. In werkelijkheid trekt hij niet weg uit de bestaande orde. Hij blijft zitten waar hij zit en alles blijft bij het oude. Daarom zal hij geen deel hebben aan dat bezielde leven. Of zoals de Schrift zegt: aan dat land van belofte. En hij zal nooit de wijn drinken van Gods koninkrijk.
Dit eerste kind staat voor al die mensen door de eeuwen heen die direct hebben gezegd: "Ja, U hebt gelijk met uw koninkrijk van gerechtigheid. Daar gaan wij gelovigen, vóór. Waarachtig leven vanuit Jou, doen wat Jou behaagt, dat is ons op de huid geschreven. En wij weten ook precies hoe dat moet, want als kerken hebben wij de bijbel en een eeuwenoude traditie en een degelijke theologie en doortimmerd bolwerk van wetten en regels, dus wij hebben er verstand van. Wij gelovige mensen, wij zijn uw oudste kind". Maar in Jezus' ervaring zegt dat helemaal niets. Ieder die denkt dat hij dicht bij God staat en het allemaal zo goed weet, die moet dat maar eens laten zien in de liefdevolle zorgvuldigheid waarmee hij omgaat met het leven. Want daar gaat het uiteindelijk om. In de Schrift is geloven niet een kwestie van voelen of vinden of weten. Nee, geloven is een werkwoord, een levenshouding. Het is deel hebben aan het goddelijke Geheim en vanuit die Geest handelen. Een gelovige is iemand die met goddelijk mededogen zich verantwoordelijk weet voor de samenleving. En die daarom op zijn eigen plaats doet wat gedaan moet worden. Wie in Mij gelooft, zegt Jezus een keer, die zal zelf ook het werk doen dat ik doe. Die zal dus ook zelf in het dagelijkse leven zichtbaar maken hoe God geest zijn leven doordringt en leidt. En dan gaat het heel concreet over onze keuze voor de zwakke; over waakzaamheid gaat het dan en over moedige daden van verzet tegen het kwaad in onze wereld. En daarnaast krijgen de "ja-knikkers" van Jezus en de profeten de warme aanbeveling om maar eens goed de kant op te kijken van de nee-zeggers. Want die dóen in de praktijk vaak wat die eersten zo fraai belijden.
Daar staat dat tweede kind voor. Hij lijkt wel een beetje op die jongste in het verhaal van de verloren zoon. Aanvankelijk geeft hij geen gehoor aan de oproep. Hij weigert zelfs ook maar de richting in te slaan van de wijngaard. Hij heeft niks met die passie van zijn oude vader. Maar op een gegeven moment ziet hij in welke wereld hij is terechtgekomen. En als hij zich daar van bewust wordt, bedenkt hij zich toch. In tweede instantie voelt hij zich alsnog aangesproken door Jezus en de profeten. Hij verandert van inzicht en zonder veel omhaal van woorden begint hij de weg naar de wijngaard te gaan. Hij gaat zich op zijn eigen manier inzetten voor een goede samenleving, zoals zijn vader die voor ogen staat. Niemand had het verwacht, maar uiteindelijk is hij degene, die in de praktijk doet wat er gedaan moet worden. Met zulke kinderen is de wijngaardenier echt geholpen.

De betekenis van dit verhaal is zeker niet dat mensen, die niet naar de kerk gaan, beter zouden zijn dan mensen die dat wél doen. Maar toch worden wij, kerkmensen, in deze parabel flink toegesproken. Het is niet voor niets dat Jezus zo dikwijls de kant kiest van tollenaars en zondaars en dat soort volk en niet de kant van de zogenaamde goede gelovigen. Niet dat Hij het gedrag van tollenaars en zondaars goedkeurt, maar wel omdat zijn levensvisie bij die mensen in de praktijk nog eerder ingang vindt dan bij de mensen van de gevestigde godsdienstige orde. Die zitten zo vastgeroest in hun eigen gelijk en zijn dan zo opgesloten in hun oude denkwereld, dat er gewoon geen plaats is voor een nieuwe manier van geloven. De weg naar de wijngaard is voor hen geblokkeerd. "Ga dan", zegt de wijngaardenier. "Dat zullen we doen", zeggen ze, "want wij staan achter U!" Maar ze gáán niet echt. Ze houden zich bezig met heel andere plechtige dingen: met zorg voor het eigen bedreigde voortbestaan, met gehoorzaamheid aan de eigen traditie. En ja, als er niet gewerkt wordt aan een bezielde samenleving, waar God woont als liefdevolle zorg voor allen en alles, waartoe dient dan hun godsdienstigheid nog?

Ik moet hier onwillekeurig toch ook denken aan veel mensen die niet (meer) naar de kerk gaan, of misschien zelfs leven alsof er geen God is. Alle kans dat uw eigen kinderen daar bij horen. Ze hebben de uitnodiging wel gehoord, van u waarschijnlijk. En ze zeggen: nee, dat is niks voor mij. En wij denken dan al gauw: oh, die doen er ook al niks meer aan. En dat geeft verdriet en verwijt. Hebben wij het soms niet goed gedaan? En: Wat moet er van ze worden? Maar als we geduld hebben en goed kijken, dan zien we dat er heel wat kinderen bij zijn die wel degelijk doen wat gedaan moet worden. Ze werken op hun eigen manier en op hun eigen plaats aan liefde en gerechtigheid en aan het heel worden van de samenleving. Het worden vaak mooie en liefdevolle mensen. Wie weet denkt Jezus in deze parabel ook wel aan hen en vraagt hij ons om met milde ogen te kijken naar jongeren en anderen, die heel andere wegen gaan dan de onze en die toch heel goed bezig zijn.Misschien vormen zij wel de kerk van de toekomst. Wie weet!

Maar zoals alle parabels gaat ook dit verhaal natuurlijk allereerst over onszelf. Ik reken mij, bescheiden, maar toch tot de "ja-zeggers". Maar wie van die twee kinderen ben ik in wérkelijkheid? Eerlijk gezegd denk ik dat ze allebei in mij huizen. Ook ik word altijd heen en weer geslingerd tussen horen en doen, tussen ja en nee, tussen de monnik in mij en de flierefluiter, de toegewijde en de onverschillige. Deze parabel herinnert mij aan mijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Hij nodigt mij uit te kiezen en op uitnodiging van de wijngaardenier met bezielde toewijding te leven. En misschien leer ik voorzichtig zeggen: Ik ben ontwaakt, Gij hebt mij geroepen. En ademloos volg ik uw lichtend spoor.