Met de gezindheid die in Christus Jezus was (2011)

 

De brief aan de Filippenzen is er een waarin de verbondenheid van Paulus met Christus heel groot is.  Hij is vervuld van wat het Christusgebeuren bij hem en in de verkondiging te weeg brengt.  Hij wil dit de Filippenzen inprenten. 

Hij gebruikt daarvoor een bestaand kerklied, een hymne, een gedicht over Christus.  Het is niet omdat Paulus citeert dat hij er minder zou achter staan.  In deze oude, verheven hymne heeft Jezus al een plaats bij God van bij het begin, nog vóór de tijd begon.  In gehoorzaamheid gaat hij van bij God naar de mensen.  Een stap die er een is van een dienaar, van een slaaf.  Het is een ontlediging, helemaal tot in en door de dood.  Het is de weg van de menswording, die voor Jezus gaat langs lijden en sterven.  Daar doorheen begint voor Jezus een nieuwe tocht, die tot zijn heerlijkheid leidt.  Jezus, die ons met zich verbindt, is de Heer en hij heeft een naam boven alle namen.  Dit joods-christelijk stuk belijdt de godheid van Jezus in zijn volle mensheid.  Voor Paulus is de verrezen Christus de hoeksteen van zijn geloof.  Bij hem telt vooral de levende Christus, aanwezig in de gelovigen en in de gemeenschap (Benedictus XVI in zijn catechese over Paulus: Het belang van de christologie : preëxistentie en menswording, audiëntie, woensdag, 22 oktober 2008).

Deze hymne is een zware tekst met reflecties over preëxistentie.  Voor Paulus komt het vooral neer op wat Jezus in de gemeente bewerkt.  “Deze hymne leert ons niet alleen wat de Godmens voor ons heeft prijsgegeven, maar vooral wat hij voor ons overheeft.  Het gaat hier niet alleen over pre-existentie, maar ook over pro-existentie” (S. Lamberigts, Wees altijd blij, p. 37). Alles wat Christus deed, staat Paulus voor ogen als hij tot de Filippenzen spreekt en hen wil sterken in hun onderlinge verbondenheid en eenheid.  In Christus delen de gelovigen in een zelfde liefde, zij behoren tot de gemeenschap van de Geest en leven in eenzelfde hartelijkheid en mededogen (Fil. 2,1-2).  Wat ons in Christus gegeven is, dat kan openbreken, open bloeien en vruchten dragen.  Omdat zij in Christus zijn, wordt van de christenen een daaraan overeenkomstig waardig leven verwacht ten overstaan van hun broeders en zusters. “Weil sie in Christus sind, deswegen wird ihnen ein entsprechendes Verhalten zu den Brüdern abverlangt” (J. Gnilka, Der Philipperbrief, p. 109). 

In deze tekst vinden wij een gekende methodiek van Paulus.  Hij geeft aan wie wij zijn in Christus en trekt daaruit de gevolgtrekking.  Om de geleerde exegeten na te praten: de indicatief gaat de imperatief vooraf.  Een aantal van de Paulusbrieven zijn zo opgesteld dat Paulus eerst een leerstellig, dogmatisch gedeelte schrijft (indicatief), waarop en waaruit een ethisch deel volgt (imperatief). Paulus wil niet moraliseren, maar hij verkondigt wat het Christusgebeuren is en wat het in de gelovigen uitricht.  Dit brengt een eigen nieuwe levenswandel mee.  Wat God van ons vraagt in het leven (imperatief ) berust bij Paulus op wat God voor ons doet (indicatief). 

Vanuit de verbondenheid met Christus en in de gemeenschap van de Geest erkent Paulus het goede in de gemeente van Filippi.  Hij wil dit bevestigen en verstevigen opdat zij de aanvallen van buitenaf zouden kunnen weerstaan.

Hij geeft dan twee concrete regels: “Acht in deemoed de ander hoger dan jezelf en kijk niet alleen naar je eigen belang.”  Hiermee gaat hij verder dan de gulden regel en vraagt hij veel van zichzelf en van de christenen.  De ander hoger achten dan jezelf.  Het gaat in tegen een cultuur die het ik vooropstelt.  Het is goed de anderen hoger te achten dan jezelf, maar krijg ik zelf wel die achting van de anderen?  Kan ik blijven geven zonder wederliefde?  Kan ik volhouden als de andere mij niet erkent?  Kan ik dan blijven geloven dat God als eerste mij altijd blijft beminnen?  Al zou elkeen je verlaten, God Hij verlaat ons nooit.  God kiest voor wie beneden is, heel klein en aan de rand.

In een Russische stad leefde een Joodse rabbi.  De mensen vertelde dat hij elke morgen naar de hemel mocht opstijgen.  Een man in de stad geloofde dit verhaal niet en hij wou het ontmaskeren.  Vroeg in de morgen lag op de loer bij de huis van de rabbi.  Wanneer deze het huis verliet, volgde hij hem onopgemerkt.  De rabbi had zich verkleed als een houthakker en ging naar het bos.  Daar hakte hij boomstronken in stukken, laadde ze op en ging ermee naar het huis van een arme vrouw.  Die was oud en arm.  De nieuwsgierige man die de rabbi had gevolgd, keek voorzichtig door het raam en zag dat de rabbi op de grond geknield zat om de stoof aan de steken.  Toen hij in de stad terugkeerde vroegen de mensen hem of hij er in gelukt was de rabbi te ontmaskeren.  “Wat is er nu van aan van die dagelijkse hemeltocht van de rabbi?” vroegen ze hem.  Met veel omzichtigheid en schroom, en beschaamd over wat hij vroeger over de rabbi had beweerd, zei de man: “De rabbi, hij is nog hoger gestegen dan in de hemel”.  Het verhaal is opgepikt uit een homilie van Heribert Arens in Göttinger Predigten en is ontleend aan Gisela Hommel, Der siebenarmige Leuchter, München 1976.

Mannen en vrouwen wagen zich op deze weg van de ontlediging, van de kenose.  Ze laten een veilige thuis, een goede betaalde job achter om te leven onder de armen, bij niet geschoolden.  Zuster Jeanne Devos is een van deze in haar inzet voor het statuut van Indische dienstboden in Bombay (Fonds Zuster Jeanne Devos voor kinderrechten).

Henry Quinson vertelt in zijn boek Moine des cités, de Wall Street aux quartiers Nord de Marseille, hoe hij zijn post in de financiële wereld verliet om in Marseille, in een wijk te gaan leven tussen mensen, hoofdzakelijk uit de Magreblanden.  Hij was de gewaardeerde raadgever bij het tot stand komen van de film Des hommes et des dieux.

Xavier Plassat, een Franse dominicaan, man van goede huize woont al twintig jaar in Araguaina, een kleine Braziliaanse stad tussen landbouwers, uitgebuite boeren om samen met hen te ijveren voor  menselijke waardigheid. (LM. 30.12.08)

Welke stappen zetten wij op de weg van de ontlediging?  Hoe vinden we daarin een kans tot geluk voor onszelf en anderen