broederlijke vermaning en seksueel misbruik

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 1674 niet laden
Als uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar U dan hebt ge uw broeder gewonnen. .Maar luistert hij niet, haal er dan een of twee andere personen bij.....

Zusters en broeders, deze evangelietekst over de broederlijke terechtwijzing heeft een schokkende actualiteit. Onze Kerk is geteisterd door de ernstige zaak van het seksueel misbruik in pastorale en pedagogische relaties, een ernstige ontsporing. Ieder van ons heeft zich wel afgevraagd in de laatste jaren: hoe kan zo iets ontstaan? Het evangelie van vandaag wijst ons de weg – in ieder geval hoe je zo iets –althans grotendeels – kunt voorkomen.

Een van de redenen waarom zo'n probleem kan woekeren, is dat er onvoldoende toezicht was op het functioneren van pastores en onderwijskrachten, en dat er niet door bestuurders zoals oversten van religieuze orden, werd ingegrepen als het nodig was. Er werd in de jaren vijftig en begin jaren zestig te veel de andere kant op gekeken, misschien wel juist door het taboe op wat er stiekem wel gebeurde en fout ging. En als zaken wel bekend waren, werd er te vaak met de mantel der liefde toegedekt.

In onze samenleving hebben we in de achterliggende decennia precies op dit punt een enorme ontwikkeling door gemaakt. We kwamen in de vorige eeuw van een samenleving af, waarin hele concrete normen en strakke sociale controle de regel waren. De ouderen onder ons, en ook ik zelf, kunnen zich ook nog wel herinneren dat de pastoor langs kwam en in zekere zin ons privé-leven mee regelde. In protestantse kerken kwam de ouderling langs. Het was een een manier om voor elkaar te zorgen, elkaar te behoeden voor onherstelbaar kwaad, te behoeden voor het verlaten van het smalle pad naar het eeuwige heil. Problemen waren vaak wel bekend, ook al werden ze niet altijd opgelost en aangepakt.

Later, in de roemruchte jaren zestig van de vorige eeuw, kantelde onze cultuur 180 graden. Normen veranderden, taboes veranderen,er kon meer – althans, dat dachten we – en er ontstond een grotere individuele vrijheid en een grotere individuele verantwoordelijkheid. Waarden en normen vervaagden, en ze gingen bovendien meer op de achtergrond functioneren. Gewetensvrijheid stond voorop. Denkt u maar eens terug aan de manier waarop we als Nederlandse katholieken massaal reageerden op de encycliek Humanae Vitae uit 1967 over de geboortebeperking: zulke concrete voorschriften over ons intieme leven wilden velen van ons niet meer. Katholieken kozen massaal voor meer vrijheid en meer eigen verantwoordelijkheid.

Maar het lijkt er inmiddels steeds meer op dat juist zo opnieuw een taboe ontstond - een taboe op sociale controle, op het weten wat er speelt en op het ingrijpen. Dat was in de samenleving zo, maar dus ten dele ook in onze Kerk. .Maar hierdoor ontstond in pastorale en pedagogische relaties op een heel andere manier ruimte voor ontsporing dan daarvoor. Sinds de jaren zestig hebben we die mate van sociale controle, het van elkaar weten wat er speelt, met haar soms wel erg fijnmazige normen losgelaten, in de samenleving en ook grotendeels in de Kerk. Zij heeft plaats gemaakt voor meer individuele vrijheid en verantwoordelijkheid – wat overigens niet betekent dat we daadwerkelijk alles best vinden wat de ander doet. We delen met elkaar de fundamentele waarden voor het christelijk samenleven - en laten de invulling en de naleving ervan aan het individu over. En die ruimte willen we zelf misschien ook wel hebben.

In feite hebben we hiermee een enorm ingrijpende verandering in onze cultuur door gemaakt, van heel concrete voorschriften naar meer eigen invulling. Maar toch. Maar toch. Op een dieper niveau is er ondanks die enorme cultuurverandering een belangrijke overeenkomst gebleven – en die overeenkomst gaat er over hoe we met taboes omgaan. De fijnmazige sociale controle ging gepaard met sterke taboes – een hele reeks concrete verboden –, die zo sterk taboe konden zijn dat je het dus niet meer over had, niet meer over kon hebben. Je wist wel dingen van elkaar, maar je had het er niet over: het kwaad moest toegedekt.

Maar na de cultuuromslag van de jaren zestig zijn juist het weten van elkaar en de sociale controle zelf taboe geworden, nu vermijden we zelfs dingen van elkaar te weten, laat staan dat we elkaar aan spreken, omdat het aanspreken zelf taboe is, het past niet in ons beeld van vrijheid en eigen verantwoordelijkheid.

Nu, door de misbruikaffaire weten we: dit zijn twee kanten van een medaille, en die medaille heet: het taboe op elkaar aanspreken; bijbels gezegd: een taboe op de broederlijke en zusterlijke vermaning.

Broeders en zusters, de ontsporingen in onze kerk, in onze internaten en in ons katholiek onderwijs hebben ons opnieuw op een kruispunt gebracht. We moeten allereerst opnieuw kiezen hoe we met waarden en normen omgaan. Hoe concreet laten we die zijn in ons midden, wat kan er aan concreet gedrag echt niet door de beugel? Moeten we niet naar nieuwe concrete normstellingen toe, met pastorale en pedagogische gedragscodes, en ook met kwaliteitscontroles op kinderdagverblijven, en dergelijke?

De tweede keuze is: hoe gaan we in onze hyperindividuele samenleving om met de verantwoordelijkheid voor elkaar? Waar zitten de grenzen van onze individualisering, van vrijheid en eigen verantwoordelijkheid, en wanneer mogen we, moeten we elkaar aanspreken? Als iemand onder onze ogen een norm schendt,of we komen dit toevallig te weten, durven we het dan aan om het taboe op het benoemen van het moreel kwaad te doorbreken?

En de derde keuze waar we voor staan is: accepteren dat we niet alleen elkaar wederkerig aanspreken, maar ook: accepteren dat er bestuurd wordt, dat er van boven af kan, mag en moet worden ingegrepen. Daar zijn we in onze samenleving en zelfs in onze katholieke Kerk heel gevoelig voor geworden. Handleidingen voor managers in de samenleving staat vol met ronkende verhalen over leiding geven. Maar leiding ontvangen - wordt dat nog geleerd? We kennen het antwoord wel: het wordt niet of te weinig geleerd.

En toch moeten we we met elkaar in de Kerk als bewuste keuze een bestuurscultuur willen waarin ingrijpen bij ontsporingen als goed worden beschouwd – ingrijpen door oversten, pastores, kerkbesturen, bisschoppen. Natuurlijk is dat wel eens lastig – maar een Kerk waarin bestuurders, oversten van ordes en congregaties en ook bisschoppen nooit ingrijpen maar zaken toedekken of op hun beloop laten, moeten we echt met elkaar niet willen. Want dat is vragen om ontsporingen.

Broeders en zusters, het evangelie van vandaag kan ons bij het zoeken van nieuwe wegen veel leren.

Ik wil dit hier een beetje verdiepen aan de hand van de heilige Augustinus die precies hierover schreef. Augustinus schreef in de loop van de vierde eeuw een eigen kloosterregel die veel navolging heeft gehad in Westerse kloosters. Hiervan is de belangrijkste boodschap dezelfde als die van het Evangelie: heb elkander lief, houd rekening met elkaar, kijk goed wat de ander nodig heeft, en zie dat niet alle mensen hetzelfde zijn en nodig hebben. Augustinus schrijft dan letterlijk op, heel modern zou je zeggen: kijk naar de verschillen tussen mensen. Maar kijk vooral ook goed naar wat bijdraagt aan de gemeenschap, wat hij daarnaast ook zegt is: kijk naar het grotere geheel, naar wat de gemeenschap niet alleen niet schaadt, maar in positieve zin opbouwt.

Natuurlijk worden in die kloosterregel door Augustinus ook moeilijke situaties besproken. Een van die moeilijke situaties gaat over het evangelie van vandaag. Wat moet je doen als je iemand in je omgeving het verkeerde pad op ziet gaan, als je broeder zondigt? In de kloostersituatie geeft hij het voorbeeld van iemand die te indringend naar een vrouw kijkt – daarvan kunnen we in het parochieleven en ons eigen dagelijks leven zonder grote moeite eigen varianten bedenken. Niet voor niets is immers een van de tien geboden aan de kuisheid en het niet begeren van andermans partner gewijd.

Hoe moet je dan reageren? Het is precies de kwestie die in het Evangelie van vandaag aan de orde komt: is het jouw verantwoordelijkheid wel als iemand anders misstappen begaat in het leven, als iemand zichzelf vervreemdt van zijn roeping en zich in feite losmaakt uit aangegane bindingen en uit de gemeenschap? En in het voetspoor van Jezus zegt Augustinus dan : jawel, wij zijn wel voor elkaar verantwoordelijk, wij zijn geroepen elkaars ons broeders hoeder te zijn. We moeten, ja we mogen niet, de andere kant op kijken als iemand uit ons midden ontspoort. Luistert hij niet, dan is het niet liefdeloos om er anderen bij te halen, zegt Augustinus. Hij zegt in zijn kloosterregel letterlijk: 'Nee, u bent schuldig wanneer u wel in staat bent uw broeders te beteren door anderen op hen te attenderen, maar het zwijgen ertoe doet en zo berust in hun ondergang'. Anders gezegd: wees elkanders hoeder, zie in zorg om naar elkaar, ga in gesprek, denk niet 'laat maar'. Laat dus nooit de naaste gelegenheid tot het kwaad bestaan, ga er op af. Nee, toedekken is niet liefdevol, en elkaar met onze individuele keuzes alleen laten ook niet.

Wat overigens in dit verband natuurlijk helemaal niet kan is: wel over mensen praten, maar niet met mensen spreken. Dat heb ik in mijn jeugd al gezien: dat mensen achter mensen om gingen klagen bij een pastoor of een bisschop – ook dat kan niet door de beugel. Spreek en zwijg niet, spreek met elkaar,onder vier ogen, met nog meer mensen, zoek gemeenschap. En pas als het niet werkt – zoek het dan pas hogerop.

Broeders en zusters,

Onze Kerk, wij zelf incluis, staan op het kruispunt. We moeten opnieuw kiezen hoe we met waarden en normen omgaan, hoe we elkaar onderling aanspreken, en hoe we met voldoende kwaliteit kunnen besturen en bestuurd kunnen worden. Met het toedekken van problemen komen we er niet meer, met het taboe op het weten van elkaar evenmin. Maar ten diepste gaat het om iets waar het evangelie en de regel van Augustinus vol van staan: het liefdevol gesprek. Liefde vereist dat we niet onverschillig zijn, maar dat we echte aandacht voor elkaar hebben, en niet bang zijn om een taboe ter sprake te brengen.

In de Kerk gaat het uiteindelijk om niets minder dan dat we elkaar helpen om ons zelf te heiligen door Christus na te volgen. We belijden ten slotte zo dadelijk bij de geloofsbelijdenis weer het geloof in de 'heilige' Kerk; natuurlijk spreken we zo ons vertrouwen op God uit – maar ook spreken we zo een opdracht over onszelf uit, de opdracht tot heiliging. En die kan natuurlijk alleen maar waarachtig zijn, als we niet alleen bereid zijn de ander terecht te wijzen, maar ons ook zelf laten aanspreken, ja als we er voor open staan dat we terecht gewezen worden. En dit zou in de Kerk gewoon moeten zijn: want uiteindelijk gaat het erom dat we elkaar in positieve zin stimuleren om in Christus te geloven en Hem na te volgen.

Vreemd eigenlijk dat we in de Kerk zo weinig over de navolging van Christus spreken. En dit positieve ideaal vereist nu eenmaal dat we het ook met elkaar hebben over wat echt niet kan. Laten we daarom in de Kerk vanaf nu veel intensiever, dieper en opener met elkaar spreken over wat de navolging van Christus voor ons betekent, wat we van onszelf en elkaar mogen en moeten vragen op dit gebied, en hoe we elkaar hierin kunnen bijstaan en stimuleren.

Moge Christus' Geest ons bijstaan om deze weg van navolging te blijven gaan. Amen.