"Het is soms nauwelijks te verwerken en te bevatten, God, wat jouw evenbeelden op deze aarde elkaar allemaal aandoen in deze losgebroken tijden. Maar daarvoor sluit ik me niet op in mijn kamer, God, ik blijf alles onder ogen zien en wil voor niets weglopen en van de ergste misdaden tracht ik iets te begrijpen en te doorgronden. En ik probeer altijd weer de naakte kleine mens op te sporen, die dikwijls niet terug te vinden is midden in de monstrueuze ruïnes van zijn zinloze daden... Ik zit oog in oog met jouw wereld, God, en ik ontvlucht de werkelijkheid niet... en ik blijf je schepping prijzen, ondanks alles"
Dit bekende dagboekfragment van Etty Hillesum moet geplaatst worden in de context van de Tweede Wereldoorlog en de holocaust. Maar het kan in elke tijd gelezen worden, want elke tijd heeft zijn gruwel die het geloof in de liefde, in God en de schepping, in de mens onderuit lijkt te halen.
Dat fragment over het ‘ondanks alles' past wonderwel bij de schriftlezingen van deze zondag.
Die twee teksten kunnen tellen. Ze duwen ons met de neus op een werkelijkheid die we voor ons uitschuiven, waar we liever niet te veel aan denken. Namelijk: als ik in mijn leven duidelijk voor iets of iemand kies, als ik me op een enthousiaste manier voor een ideaal inzet, als ik mezelf totaal aan iemand geef, kortom als ik er voor ga, dan mag ik tegenwind verwachten. Betreft die idealistische inzet nu mijn gezin, of gaat ze over mijn roeping of over mijn job, of is het een enthousiast engagement voor een bepaald ‘soort' van mensen waar ik mij mee solidariseer, steevast zal ik reacties incasseren vanuit mijn omgeving. 'Je moet gek zijn om daar je energie in te stoppen'; 'Als je dat soort mensen in huis haalt, weet je nooit waar je uitkomt'; 'Kijk eens naar die - ze hebben zoveel voor hun kinderen gedaan, en wat krijgen ze terug: stank voor dank'; 'Denk liever aan jezelf, want als jij het slecht hebt, zal niemand je komen helpen'.
Ik kan hier een uur vol praten met dergelijke reacties. Ze kunnen zo diep in ons vlees snijden dat we ze gaan overnemen, en dan beginnen we te twijfelen aan onze dromen en idealen. Kwaad en verdrietig stellen we dan de spontane en enthousiaste manier waarop we onze waarden in praktijk proberen te brengen, in vraag.
Jeremia is in dat geval. Hij had nooit de grote profeet willen zijn. Integendeel, hij had zich daar te jong voor gevoeld en niet competent. Ik kan niet goed spreken, had hij tegengeprutteld. Eigenlijk had hij gewoon schrik. Maar bezweken voor Gods verleiding, had hij zich met hart en ziel aan zijn roeping gegeven. Hij had in Gods naam de Joden toegeschreeuwd dat wij mensen goed en rechtvaardig met elkaar dienen om te gaan, en als zij dat niet deden, Jeruzalem zou verwoest en zijzelf gedeporteerd worden. Zijn liefde voor God en voor zijn medemensen had zich telkens opnieuw vertaald in zijn totale inzet. Maar men lacht de ongeluksprofeet uit, meer zelfs, men gooit hem de gevangenis in, hij wordt met stokken geslagen.
En dan krijgen we zijn reactie te horen - in de eerste lezing. Niet bij zichzelf lamenteert hij, maar aan God spreekt hij zijn verbitterde vertwijfeling uit. "Zie mij hier nu zitten, God, ik ben bezweken voor jouw sterke verleiding, en zoals het meestal met verleiden gaat, voel ik me nu bedrogen. Jouw verlokking is een misleiding geworden. Want als ik me volop inzet voor jouw zaak, God, word ik uitgelachen, mijn goede naam wordt door het slijk gehaald. Ik word er zelfs fysiek voor gefolterd."
Wat een innerlijke strijd. Wraak, ontmoediging, spijt eraan begonnen te zijn, twijfel aan de roeping - al die gevoelens woelen in hem tot hij uitroept: "Ik stop ermee". Hij wil zijn engagement opgeven, hij wil niet meer spreken in Gods naam. "Gedaan met de radicaliteit. Ik heb mijn lesje geleerd. De ronduit negatieve reactie van de mensen is er te veel aan. De kwade tongen hebben het gewonnen van mijn idealisme".
Precies op dat ogenblik van capitulatie gebeurt er iets merkwaardig. Het vuur in Jeremia's hart laait terug op, het brandt in zijn gebeente. Hij doet alle moeite om het in bedwang te houden, maar het lukt hem niet. Blijkbaar is de verleiding toch meer dan een misleiding geweest, en zit zijn roeping dieper in hem verankerd dan hij zelf ooit heeft vermoed of het aan zichzelf heeft willen bekennen. Het is zoals Luther ooit zei: "Ik sta hier, ik kan niet anders". Langzamerhand zien we Jeremia zich - doorheen zijn twijfel - ten volle overgeven aan zijn onbegrijpelijke God. En tegelijkertijd beseft hij dat een eerlijk ingaan tegen de heersende stroming niet zonder slag of stoot kan, dat het altijd sterke weerstand zal oproepen. Dat kritiek en vervolging altijd zijn deel zal zijn. En met die waarheid voor ogen kiest hij ervoor trouw te zijn aan zijn ideaal. Ondanks alles.
Terwijl ik dit hier aan het uitspreken ben, voel ik bij mezelf enig ongemak. Zo'n trouw aan zichzelf, aan de mensen, aan God, ondanks zware tegenkanting, is dat wel haalbaar, is dat niet te hoog gegrepen voor een gewone sterveling? Wat als mijn eerlijke inzet door het kwaad wordt onderuitgehaald? Kan ik dan nog wel trouw zijn? Ik vertaal dat als: kan ik dan nog liefhebben? Vergeven en verder doen in die allesbehalve perfecte wereld, met mijn eigen twijfelende zelf, met onvolmaakte mensen, met een God die ik niet begrijp? Dat is één van de moeilijkste vragen in een mensenleven. En toch draait ons leven rond die keuze. Dat zoiets mogelijk is als de trouwe liefde van een onvolmaakte voor een onvolmaakte, is wellicht Gods grootste geschenk aan ons. Etty Hillesum toonde ons in geschrift en leven dat mensen daar in extreem moeilijke situaties kunnen voor kiezen.
Maar dichterbij heb ik onlangs een ontroerend voorbeeld van een dergelijke keuze meegemaakt. Het gaat over een jong gezin, man en vrouw en vier kinderen. Heel sterk geïnspireerd door het evangelie, proberen ze binnen hun werk maar ook in het gezin zelf, onder elkaar en samen met hun kinderen, het levensvoorbeeld van Jezus na te volgen. Dat gebeurt zonder omhaal van woorden, in kleine alledaagse dingen. Ze voelen zich daarin geruggensteund door een netwerk van gelijkgezinde koppels en alleenstaanden. Onlangs kwam (via via - te veel om uit te leggen) een Roemeense man en zijn ziek zoontje in hun gezin terecht. Het kind moest een zware hartoperatie krijgen, en de vader wist zich eigenlijk geen raad. Ze hebben de man en zijn zoontje tijdelijk in huis genomen, en de zorg voor hen op zich genomen. Een oprecht nobele daad, ingegeven door hun gelovig en jong idealisme, waarin ze ook hun kinderen meenemen en hun een weg proberen voor te gaan.
Die keuze was niet gemakkelijk, maar veel moeilijker hadden ze het met de reactie van de omgeving. Die was verpletterend, afbrekend, kelderend. "Je weet niet waaraan je begint"; "Is het geen terrorist of drugsdealer?"; "Hij probeert op de kap van zijn zieke kind hier asiel te krijgen"; "Die maffiosi uit de Balkan zijn allemaal dezelfde, let maar op dat hij jullie niet besteelt, of nog erger, dat hij jullie kinderen iets aandoet". En nog meer van dat fraais. De jonge ouders waren zo ontgoocheld en geschandaliseerd over die ronduit xenofobe reacties van hun omgeving, dat ze werkelijk al hun geloof hebben moeten samenrapen om tegen dat gif, tegen dat kwaad stand te houden.
En wat hen het meest pijn deed: de ergste reacties kwamen van mensen van wie ze dat het minst hadden verwacht, hun dichte familie en hun beste vrienden incluis. Let wel, niet met kwade bedoelingen, maar integendeel, vanuit een oprechte zorg voor het jonge gezin. Maar ze hebben hun idealisme doorgedreven. Ze waren blijkbaar aangestoken door een goddelijk vuur als dat van Jeremia, door een ‘en toch' als dat van Hillesum, door een ‘ik kan niet anders' als dat van Luther, door de liefde, tegen de kwaadsprekerij in.
Dat ons jonge gezin daarin zeer dicht bij Jezus staat, merken we aan het evangelie van vandaag. Daar is het Jezus' vertrouweling, Petrus, die hem probeert van zijn levensopdracht en de consequenties af te brengen, nota bene, met een beroep op God zelf. Als Jezus zegt dat hij de levenskeuze die hij met veel vallen en opstaan heeft gemaakt, trouw wil blijven en dat die trouw hem het leven zal kosten, zegt Petrus hem van man tot man: "Dat God dat toch niet mag laten gebeuren! Toch niet met hem, Jezus!" Ook Petrus doet dat niet met kwade bedoelingen, maar in oprechte zorg voor zijn vriend Jezus. "Weg Satan, wat je daar zegt is schandalig", antwoordt Jezus scherp. Er staat letterlijk: "Je bent mij een skandalon". Dat Griekse woord betekent: aanstoot, ergernis, struikelsteen, schandaal. "Je wilt mij van mijn trouw afbrengen, mij doen struikelen, Petrus, je denkt dat die trouw mogelijk is zonder lijden en dood. Je praat de mensen naar de mond, en luistert niet naar God. Dat is duivels."
En dan vat Jezus zijn hele leven samen in de paradox: "Wie zijn leven wil redden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest om mijnentwil zal het vinden." Wij mensen weten dat die paradox juist is, maar bijna niet te realiseren. Vandaar dat de bekoringen om ervoor te vluchten zo sterk zijn. Ze waren dat ook voor Jezus.
Ik zou hier een oproep willen doen. Dat we elkaar zouden mogen bemoedigen in onze keuzes, elkaar stutten om trouw te blijven aan onze idealen. Dat we vooral de dromen en het enthousiasme van jongeren niet onderuit halen met cynische opmerkingen. Maar dat zij met hún geloof ons een nieuwe impuls geven en onze eigen idealen heropfrissen.