22e zondag door het jaar A (2008)

Vorige week, broeders en zusters, hebben wij in het evangelie gehoord hoe mensen elkaar over en weer namen gaven. Simon noemde Jezus de Christus, en Jezus gaf Simon op zijn beurt de naam van Petrus, steenrots. Namen geven doen mensen niet zomaar. Dat is een serieus en betekenisvol gebeuren. Je doet het trouwens ook alleen bij personen die in een bijzondere relatie tot je staan, ten goede of ten kwade. In de joodse geloofstraditie is een naam bovendien zoiets als een levensprogramma. Je drukt erin uit wat je in iemand ziet, wat je van iemand verhoopt dat hij of zij zal worden. Jezus heeft van Simon de naam Christus gekregen en Simon heeft van Jezus de naam Petrus ontvangen. In dat wederzijdse benoemen wordt voor ons iets openbaar van wat voor het menselijk oog verborgen blijft. Want van de buitenkant was Petrus niet direkt zo'n held dat je op hem kon bouwen. Maar Jezus had met de ogen van het hart - en dat zijn de ogen van het geloof - ontdekt wat er uit hem worden kon, waartoe hij geroepen was. En zo was het ook Simon vergaan: ook hij had met het oog van de liefde gezien wat aan het blote oog onttrokken was: dat deze Jezus van Godswege geroepen was te worden wie Hij was: de Christus, de Zoon van de levende God, Hij die Gods liefde present stelt ten einde toe. Uit Jezus'reactie op Petrus' naamgeving blijkt dat Hij zichzelf in die naam van Christus heeft herkend, dat Hij in het spreken van Petrus een bevestiging heeft gekregen van wat er in hemzelf als stil vermoeden was gegroeid. Want zo gaat dat toch: mensen mogen groeien aan elkaar, zij vinden hun identiteit, hun eigen weg mede door samen te leven en met elkaar in gesprek te zijn.

Maar wat gisteren werd ontdekt, uitgezegd en beaamd, blijkt vandaag ineens moeilijk te aanvaarden. Het evangelie van deze morgen laat immers heel andere geluiden horen. Voor Jezus wordt het stilaan duidelijker wat die naam van Christus allemaal inhoudt. De levensweg die in die naam besloten ligt krijgt innerlijk steeds meer contouren en daarvan maakt Hij zijn leerlingen gaandeweg deelgenoot. Maar dan komt Petrus in verzet. Het is voor hem onverdragelijk dat pijn en lijden een
spoor zou trekken in Jezus' leven. Wij herkennen in die woorden de reactie van elke mens die echt bemint, die hart heeft voor een ander. Als je waarlijk van iemand houdt, dan wil je hem of haar het leed en alle ongeluk besparen. Hoeveel ouders, en
met name moeders, waken niet met een angstige zorg over hun kinderen; zij zouden hen eigenlijk nooit willen loslaten om te voorkomen dat hun iets erg overkomt op hun levensweg. Zij willen hen beschermen, maar in feite verhinderen ze dat hun
kinderen ooit echt leven. Zij laten hen niet los en daarmee krijgen ze nooit de ruimte de weg te gaan die de hunne is, hun eigen naam te dragen, te worden waartoe ze zijn geroepen.
Jezus, die zijn eigen levensroeping heeft ontdekt, beseft dat dit ook inhoudt dat Hij niet moet wijken voor de pijn, de tegenkanting en het onbegrip, de eenzaamheid ook, die de trouw aan de eigen weg met zich meebrengt. Maar voor Petrus is dat alles meer dan hij verdragen kan: dat verhoede God, zoiets mag U nooit overkomen. Wij mogen dankbaar zijn voor dat woord, want er spreekt een diepe liefde uit voor Jezus. Maar zij zal zich moeten laten bevrijden om tot rijpheid te komen. Want anderen hun door God gegeven levensweg laten gaan is niet hetzelfde als mensen behoeden voor alle pijn. Tot het menselijk leven, wil het slagen en zijn vervulling vinden, hoort wezenlijk het maken van keuzes, het nemen van beslissingen en het in trouw daaraan handelen.
Dat gaat niet zonder pijn en lijden, en soms kan het mensen ertoe verplichten hun leven te wagen. Jezus is geroepen tot trouw aan zijn levensweg en daar mag Petrus hem met al zijn goede bedoelingen niet van afhouden. Hij krijgt het heel bondig te horen wanneer Jezus hem zegt: Ga weg, satan, achter mij! Gij zijt mij een aanstoot, zoals het letterlijk staat. Petrus loopt met zijn opmerkingen Jezus voor de voeten en belet Hem zo vrij zijn eigen weg te gaan. Zijn plaats is achter Jezus om in zijn voetspoor te leren wat het zeggen wil trouw te zijn aan de innerlijke stem van God en zo Petrus te worden, de steenrots waarop anderen kunnen bouwen.
Want ook dat leert ons het evangelie vandaag. Niet alleen dienen wij Jezus zijn eigen weg te laten gaan, maar wij worden ook geroepen onszelf niet voor de voeten te lopen om in navolging van de Heer trouw te zijn aan onze levensopdracht. En dan krijgt dat versleten en soms zo misverstane woord over jezelf verloochenen en je kruis opnemen een heel reële en herkenbare betekenis. Niet deserteren en manmoedig de schouders eronder blijven zetten, ook wanneer de trouw aan je innerlijke levensweg gaat wegen, wanneer het allemaal niet meezit, je tegenslagen te verduren krijgt of op onbegrip stuit. De publieke opinie, de reclame of die verraderlijke tegenstem in ons eigen hart kan ons ertoe proberen te verleiden het op een accoordje te gooien, de weg van de minste weerstand te gaan of gewoon af te haken. "Dat kan God toch niet bedoeld hebben, dat het allemaal zo zwaar zou worden, Hij gunt ons toch het leven". Ja zeker, maar het leven wordt soms pas gewonnen door grote pijn heen. Het christelijk leven is geen reis die ons vrijwaart voor alle lijden, het is wel een tocht die uitzicht geeft op een bestaan dat onder Gods hand tot voltooiing komt, dat eens ten volle mag zijn waartoe het is geroepen.
In de doop hebben wij de naam ontvangen: "kind van God". Dat zijn wij en wij mogen het worden, wanneer wij de weg van lief en leed ten einde toe gaan. Door God genoemd te worden met de eigen naam die de jouwe is, het is voor ons allen weggelegd, het wordt ieder gegeven, als wij anderen hun weg laten gaan en elkaar niet tot struikelblok of steen des aanstoots zijn, maar tot merksteen, tot wegwijzer en gids, tot hoeders van elkaar op die soms zo moeilijke en zware reis die het leven is. Moge dan de Geest van Jezus ons vrijmaken en sterken, opdat wij doen waartoe wij zijn geroepen en wij bij alwat ons overkomt uitzicht houden op wat ons te wachten staat als alles is volbracht. AMEN