Wie is Hij?

Zinnen die met het woord ” wie” beginnen, zijn meestal vraagzinnen.

Ze gaan over het denken, het doen en het zijn van mensen.

Wie ben ik? Wie zijt gij? Wie is de andere?

Wat, wie, waarheen, waarom, zijn woordjes die een vraag inleiden.

Ze prikkelen de nieuwsgierigheid. Ze zetten ons om na te denken.

Verwondering

Paulus komt kort en krachtig aan het woord in de tweede lezing.

Vier verzen met daarin drie uitroepingstekens en drie vraagtekens.

De zinnen met een vraagteken hadden even goed een uitroepteken kunnen krijgen.

In dit kort uittreksel drukt Paulus zijn verwondering uit over Gods werken.

Alles is meteen gezegd in de eerste zin: “O onpeilbare rijkdom van Gods wijsheid en kennis.”

Paulus kan zich verwonderen over Gods schepping, al weet hij dat deze barensweeën kent en kreunt.

Paulus is vooral dankbaar om Gods aanwezigheid in Christus en in de Geest.

Hij is blij om de gelukte verkondiging van het evangelie bij de heidenen.

Voor Paulus is God alles in allen.

Paulus gaat ons voor als een man, die zich kan verwonderen en die dankbaar God eert en looft.

De “Wie”-vragen die hij stelt in dit korte uittreksel van de Romeinenbrief zijn oratorische vragen.

Niemand kent immers de gedachte van de Heer.

Niemand is zijn raadsman geweest.

Niemand kan zich eisend opstellen tegenover God.

Wat wij wel kunnen is God, de Drie-ene eren en loven, want God is alles in allen en door Hem en voor Hem zijn alle dingen.

Hij die is, die was en die komt

Paulus reikt ons hiermee woorden en gedachten aan om met onze liederen en onze werken God alle eer en alle glorie te geven.

“Alle eer en alle glorie geldt de luisterrijke naam! Vier de vrede die Hij heden uitroept over ons bestaan. Aangezicht vol van licht, zie ons vol ontferming aan!

 

Alle eer en alle glorie geldt de Zoon, de erfgenaam! Als genade die ons toekomt is Hij onze nieuwe naam. Licht uit licht, vergezicht, steek ons met uw stralen aan!

 

Alle eer en alle glorie geldt de Geest die leven doet, die de eenheid in ons ademt, vlam, die ons vertrouwen voedt! Levenszon, liefdesbron, maak de tongen los voorgoed!” (ZJ 767)

Verwondering leidt tot dankbaarheid. Wij moeten er geen grote reizen voor maken, maar kunnen ons elke dag verwonderen door met nieuwe ogen te kijken naar wat ons omgeeft.

« Le véritable voyage de découverte ne consiste pas à chercher de nouveaux paysages, mais à avoir de nouveaux yeux » (Marcel Proust).

Wat voor iemand is dat toch (Mt. 8,27)

Wie ben ik? Wie ben jij? Wie is hij?

Het zijn vragen uit de bijbel. Jezus neemt ze in de mond. Hij stelt er twee in het evangelie van deze zondag, Hij bevindt zich samen met zijn apostelen in de streek van Caesarea van Filippus. Dit is in het Noorden van Palestina, bij de bron van de Jordaan. Híj verrast hen met de vraag: “Wie is volgens de mensen de Mensenzoon?” Die vraag laat al vermoeden dat hij zichzelf als de mensenzoon beschouwt. Mensenzoon, een van de termen waarmee Jezus aangeduid wordt en die hij gebruikt om over zichzelf te spreken, al staat er nergens in het evangelie daat hij van zichzelf zegt; “Ik ben de mensenzoon.” Het woord verwijst naar een visioen van Daniël en wordt begrepen als een aanduiding van de Messias. Doordat de naam Messias nogal verwachtingen oproept naar macht en herstel van Israël, wordt deze term door Jezus vermeden. Hij denkt zelf meer aan het beeld van de lijdende dienaar.

Wie is de Mensenzoon?

Wie is, volgens de opvatting van de mensen de Mensenzoon?” (Mt. 16,13). De mensen geven al een behoorlijk antwoord als ze Jezus als een profeet aanzien. Profeten hebben een uitstraling gehad. Ze brachten een boodschap, maar waren ook mikpunt van spot en vervolging. Ook nu nog zijn er mensen die Jezus als profeet erkennen en zijn er hedendaagse figuren die als profeten gelden. Ook in de Islam wordt Jezus (Isa) profeet genoemd, maar Mohammed is voor hen de grootste die de rij van de profeten afsluit.

Jezus stelt een tweede vraag, belangrijker dan de eerste. “Maar gij wie zegt gij dat ik ben?” Kan hij verder met zijn apostelen op weg naar Jeruzalem? Hebben ze vertrouwen in hem? Petrus geeft het antwoord. “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Dit antwoord lag niet voor de hand. Het is een gelovig antwoord, waarvan Jezus zegt dat het hem door de Vader is ingegeven. Het drukt de nauwe band uit tussen Jezus en zijn Vader. Het had al op de lippen van de apostelen gelegen wanneer Jezus bij tegenwind in hun boot was gestapt (Mt. 14,33) en het was al te vinden in het gebed van Jezus, dat de toehoorder een blik gunt in zijn nauwe band met de Vader (Mt. 11, 26-27).

Ons antwoord?

Jezus richt zich nu tot ons en komt naar ons met een nieuwe vraag. “Wat wordt er nu (nog) gezegd over Jezus?” Weten we wat de mensen nu over hem zeggen en schrijven? Zijn ze bewust van zijn invloed? Kennen we het hedendaags religieus en spiritueel klimaat? Jezus heeft sympathisanten bij mensen die niet tot een kerk behoren. Er zijn de anonieme christenen, die zonder Jezus te kennen doen wat hij verlangt en die niet ver afstaan van het Koninkrijk Gods (Mc. 13,34).

En dan komt de allerlaatste vraag en dit is een heel directe vraag: “Wie is Jezus nu voor mij?” Wij kunnen erop antwoorden met wat we belijden in ons Credo en gewoonlijk in de zondagsviering na de homilie uitspreken. Zijn het woorden die we met ons verstand beamen en in ons hart opnemen en die we samen beleven met andere christenen? We zijn met velen in de wereld die gedoopt zijn in Christus en de naam van christen dragen. Christen, de naam verwijst naar Christus en dit Griekse woord betekent gezalfde.

Wij kunnen woorden zoeken en uitspreken die een affectieve band uitdrukken en belijden dat Jezus onze broeder is, onze vriend, onze Heer en Meester, dat hij het fundament is, de grond van ons vertrouwen, het anker van onze hoop. Wij kunnen hem danken omdat hij ons liefheeft, ons verbindt met de Vader en ons richt op onze broers en zusters.

Petrus kreeg na zijn belijdenis een opdracht van Jezus. Hij moet kerk en gemeenschap vormen die steunt op het woord van Jezus. Jezus vervult de verwachtingen van het Bijbelse Israël. In de ogen van de evangelist Mattheüs gelijkt Petrus op de Schriftgeleerde die onderwezen is in het Rijk der hemelen, hij is als de huisvader die uit zijn schat nieuw en oud tevoorschijn haalt (Mt. 13,52). Petrus kan ons helpen om de Schrift te ontsluiten en eveneens om ons te richten op de schatten die Kerk ons aanreikt in de verkondiging, in de liturgie en in de diaconie.

Ook wij krijgen van Jezus een opdracht, een sleutel of is een badge en een toegangskaart om met medemensen op weg te gaan en bij te dragen dat elk mensenkind eerbied, liefde en gerechtigheid mag ervaren en om hen de liefde van Jezus te laten ervaren.

Opnieuw helpt een lied uit Zingt Jubilate om verder op weg te gaan als mensen, geliefd door de Drie-ene God:

“Wie is de eeuwige God die alles heeft geschapen?

Dat is de Vader aan wie ik mijn bestaan dank.

 

Welke houdt zoveel van iedereen, dat hij zich liet doden aan het kruis?

Dat is de Zoon die kleine mensen hoop geeft.

 

Wie houdt het verlangen in ons wakker?

Dat is de Geest die ons de ruimte geeft.” (ZJ. 736)