Petrus, de eerste gelovige, wankelt tussen geloof en ongeloof, zoals de eerste de beste mens. Een mens, die kán, die mag geloven (geloven is een gave) heeft een grote levenskracht gevonden, kan meer dan andere mensen. Geloof is dé levenskracht. Dit is het enige werk, dat God van u vraagt: te geloven. En we weten dat ook uit eigen ervaring: geloof je in je werk of in je relatie, dan kun je véél! Geloof je er niet in, dan zal ook je inzet niet erg groot zijn en zul je er ook niet veel van terecht brengen. Maar geloven wordt ook ‘werken' genoemd (het enige werk, dat God van u verlangt). En wel geloven in Iemand, in hem die God gezonden heeft. Dat zal ons leven, dat vaak wagen en wankelen is, kracht geven, goddelijke kracht.
Terug naar Petrus: "Het vallen van de groten is vaak een troost voor het struikelen van de kleinen." Zolang wij in dit aardse leven zijn, zien we geloof en ongeloof tegelijk. Tot in de hoogste rangen van onze kerk. Het enige wat hen, de groten, en ons, de kleinen, werkelijk helpt, is de toegestoken hand van de Heer grijpen, die ons wil behoeden voor het wegzinken in het ongeloof, in het niet-leven. Soms mag je even zien hoe Hij werkt, op het juiste moment aanwezig is om zijn zinkende gelovigen te redden. Juist als we hier bijeenkomen, in de stilte na de storm, in de bezinning na het lawaai, in de rust na de strijd, ervaren wij zijn redding. Want niet in de storm, niet in het lawaai, niet in de strijd is de Heer. Wel in de stilte van het geloof, de eenzaamheid van het gebed. St. Franciscus van Sales heeft ooit gezegd: het lawaai doet geen goed en het goede maakt geen lawaai! Wij vormen samen een geloofsgemeenschap. We worden stil rondom een woord, een gedachte. Het is als een uitgestoken hand van de Heer, die wij grijpen op het moment, dat wij als ‘kleingelovigen' weer eens dreigen te verzin ken in de afgrond van het ongeloof.
Het stormt, maar het is ook stil? In ons eigen leven, in het leven van de kerk. Van de stilte zal de grootste kracht uitgaan.