19e zondag door het jaar A - 2017

Zusters en broeders,

Zoals zo dikwijls vertelt het evangelie een verhaal dat direct op ons leven van toepassing lijkt te zijn. Want die boot die door de hoge golven en de tegenwind niet aan de overkant van het meer geraakt is een inderdaad beeld van ons leven.  Zoals ook Petrus die over het water naar Jezus toegaat een beeld is van ons leven. Maar over het water stappen, dat is toch onmogelijk? 

Nochtans, als we erover nadenken, zien we dat het helemaal niet onmogelijk is. Met andere woorden: het is niet onmogelijk om onmogelijke dingen te doen. Misschien hebben we het zelf al meer dan eens gedaan. Misschien hebben we meer dan eens alles opgegeven om het onmogelijke te doen voor onze kinderen, voor onze partner, voor onze ouders, voor een vriend, voor mensen in nood. Hele nachten waken bij een zieke geliefde, in de donkere nacht kilometers ver rijden om iemand op te halen die geen uitweg meer ziet. Luisteren naar iemand die voor de zoveelste keer hetzelfde verhaal vertelt, maar die het moet vertellen, want anders heeft hij of zij niets meer. Een babbeltje slaan met een eenzame, ook al heb je echt geen tijd. Je inzetten voor het Rode Kruis, voor Broederlijk Delen, en voor ik weet niet wat nog allemaal. Er zijn zoveel wegen die over het water gaan.  Er zijn zoveel wegen die onmogelijk lijken, en die we toch gaan. 

Maar we weten ook dat onze boottocht niet altijd meevalt, en dat we de overkant niet bereiken. We willen van alles bereiken, maar de wind zit tegen, we worden tegengewerkt, het mislukt, we hebben tegenslag. Of we worden geteisterd door de hardheid van ziekte en dood. Dan willen we soms alles opgeven, we zijn moedeloos, we zien geen uitweg meer. Durven wij dan uit onze boot stappen, alles achter ons laten, naar Jezus toegaan en net als Petrus roepen: ‘Heer, red mij, ik verga.’

Als we dat doen, zal Jezus inderdaad naar ons toekomen en Hij zal zijn hand naar ons uitsteken, zodat we Hem kunnen vastgrijpen. Hij doet dat in alle omstandigheden. Als we ziek zijn, als we wenen van ellende, als alles tegenzit, als er geen toekomst meer lijkt te zijn. Er zijn zoveel momenten waarop we Jezus’ hulp kunnen vragen. Maar misschien doen we dat niet, misschien vrezen we zelfs dat Hij ons zou helpen, want dan voelen we ons verplicht om te leven naar zijn woorden en daden van liefde, vrede en barmhartigheid, en misschien willen we dat niet doen, want dan moeten we er ook zijn voor anderen. Of misschien vrezen we zijn goddelijke almacht, en zien we Hem als de Zoon van een veeleisende en straffende God.

Zusters en broeders, laten we ons zozeer inspannen dat de boot van ons leven inderdaad de andere kant van het meer bereikt. De kant waar God thuis is en waar Jezus woont. God die, zoals we in de eerste lezing hoorden, geen hevige storm is die bergen en rotsen verbrijzelt. Die ook geen aardbeving en geen vuur is dat alles vernielt. Maar die wel een zacht briesje is dat ons veilig naar de overkant brengt, waar Jezus op ons wacht. Jezus, die helemaal geen straffende God is. Jezus, die de storm van ons leven kan stillen. Jezus, die altijd naar ons toekomt en zegt: ‘Wees gerust, Ik ben het. Vrees niet.’ Moge deze zekerheid ons geloof en ons vertrouwen versterken. Amen.