De zaaier (2008)

Overweging over de parabel van Matteüs 13,1-23 over de zaaier

Genieten van de natuur; dit jaar had ik het heel sterk. We hadden een warme lente en een warm begin van de zomer, en de bladeren aan de bomen, het fluitenkruid langs de sloten en de planten in de moestuin groeiden met zo'n kracht; ik vond het overweldigend. En ik dacht: zo heeft God ook de mensen bedoeld: dat ze tot bloei komen, dat ze de warmte van de zon en de zuurstof in de lucht en de voeding in de grond met volle teugen in zich toelaten. Het was meer dan lentekriebels: ik genoot zo van de groeikracht van de natuur dat ik mezelf ook helemaal voelde volstromen met energie.

In de parabel van Jezus is ook sprake van een overvloedig oogst: bij de een hondervoudig, bij de ander zestig. En bij weer een ander dertigvoudig. Geweldig. Maar er zijn ook stukken grond die niets opleveren. Want, zegt Matteüs, er zijn ook mensen bij wie het woord van het koninkrijk verstikt wordt door de zorgen van de wereld en de begoocheling van de rijdkom. De parabel over de zaaier die uitging om te zaaien wordt door Matteüs helemaal uitgewerkt. Bij hem geeft Jezus een uitgebreide toelichting van wat hij bedoelt. Toen ik die op me in liet werken vroeg ik me af: hoe zou de grond bij mij zijn? En bij u? En bij die meneer, en bij die mevrouw? Het probleem is dat je dat vaak niet zo goed kunt zien. Als het heel goed met iemand gaat en hij of zij heel goede dingen tot stand brengt, ja, dan kun je wel zien dat de oogst groot is. De grond zal dan ook wel goed zijn. Maar als je, zoals heel veel mensen, niet zo'n bloeiend leven hebt, hoe kun je dan oordelen over de grond? Als iemand er zich op beroept dat hij toch zo'n diepgang heeft, dan denk ik: als dat maar geen luchtballon is die ineens uiteen kan spatten. En als iemand zichzelf maar minderwaardig en oppervlakkig vindt, dan denk ik: er zijn vast verborgen mogelijkheden. Ik hoop dat die persoon dat gaat ontdekken.

Een van de auteurs over spiritualiteit, die tegenwoordig veel gelezen wordt, is de Duitse benedictijn Anselm Grün. Bij het lezen van de parabel over de zaaier moest ik denken aan een sprookje van Grimm. Anselm Grün haalt dat in een van zijn boeken naar voren. In dat sprookje stuurt een vader zijn zoon, die hij dom vindt, de wereld in om iets nuttigs te leren. Driemaal komt hij terug naar huis, en driemaal schudt zijn vader zijn hoofd om wat de jongen zegt geleerd te hebben. Hij zegt de eerste keer : "Ik heb geleerd wat de honden blaffen". De tweede keer: "Ik heb geleerd wat de vogels spreken". En de derde keer: "Ik heb geleerd wat de kikkers kwaken". De vader verstoot zijn domme zoon. Deze trekt erop uit en komt aan bij een kasteel. Daar wil hij overnachten. De kasteelheer kan hem alleen de toren ter beschikking stellen. Maar daar huizen gevaarlijke, blaffende honden. De jongen neemt wat te eten mee en waagt zich in de toren. Hij spreekt vriendelijk met de blaffende honden. En die zeggen hem dat ze alleen maar zo wild zijn omdat ze een schat moeten bewaken. Zij tonen hem de weg naar de schat en helpen hem haar uit te graven. En de jongen leefde nog lang en gelukkig. Tot zover dat sprookje.

Waarom citeert Anselm Grün nu dit oude volkssprookje? Hij zegt dat er een oude wijsheid in wordt doorgegeven. Hij zegt dat de blaffende honden verwijzen naar iets psychologisch, iets van ons mensen. De blaffende honden staan voor alles wat in je blaft, alles wat je aandacht steeds weer opeist en energie vreet. Alles wat moeilijke vragen aan je stelt, alles waar je liever met een grote boog omheen loopt. Anselm Grün zegt: als je de schat in jezelf, de weg naar het geluk wilt vinden, dan is de enige weg de dialoog met de blaffende honden. Je eigen kracht ontdek je juist als je, dwars door je weerstanden heen, de grote vragen van je leven niet uit de weg gaat, alleen of met hulp van anderen.

Wat is nou het verband tussen de parabel en het sprookje? Het verband ligt in de aarde die wij zijn, de aarde waarin het woord van God wordt gezaaid. Net als bij de moestuin moet de grond eerst goed worden bewerkt. Wil er oogst komen, dan moet de grond omgespit en vrijgemaakt van stenen en onkruid. Er moet compost ingebracht en bij heel droog weer moet er gesproeid. Vruchtbare grond, dat zij wij als wij met ons leven aan de gang gaan. Als wij voorkomen dat we geleefd worden. Geleefd door krachten om ons heen, en ook geleefd, op sleeptouw genomen, door onze eigen hartstochten, verslavingen en behoeften. Het evangelie wil een antwoord zijn op onze diepste vragen. Het kan binnen komen, wortel schieten en overvloedig vrucht dragen als wij de grote levensvragen echt toelaten. Vragen zoals: wie ben ik ten diepste en in wat voor wereld leef ik? Hoe kan ik me weren tegen het kwaad om me heen en in mezelf? Wat is mijn roeping in het leven? Wat kan me pas echt gelukkig maken? Hoe is mijn relatie tot God, de oorsprong en de bestemming van mijn bestaan?

Wie deze vragen toelaat, en ook met lege handen durft te staan, die wordt ontvankelijk voor het Woord van God. Wie op zijn of haar zoektocht open durft te staan voor de leiding van God, die kan de verhalen van het evangelie telkens weer ervaren als richtingaanwijzers op de weg van het geluk.

Hans Oldenhof