Uit en thuis

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden
Op zekere dag had Jezus zijn huis verlaten en zat aan de oever van het meer. Dat is het begin van de Matteüstekst. Het klinkt heel gewoon. Maar we weten dat - vooral bij Matteüs - Jezus ‘thuis' nogal wat moeilijkheden heeft met zijn familie en dorpsgenoten. Daar zit hij dus aan het meer. En een hele menigte mensen komt op hem af. Hij vraagt om een boot. Het meer als klankbord gebruikend begint hij hen toe te spreken. Hij vertelt hun een parabel waarin hij het koninkrijk van God vergelijkt met een zaaier die uitgaat om te zaaien.

Dat van huis gaan, dat ‘uit' gaan, wordt bij Matteüs gevolgd door een ‘thuiskomen': Êlthen eis tên oikian (13,36). Het is een thema dat alleen in het evangelie van Matteüs voorkomt. Dat Matteüs er speciale aandacht voor heeft, is op te maken uit het feit dat hij die uitdrukking maar liefst zesmaal in zijn evangelie gebruikt.

Jezus is iemand die een huis verlaat, de wijdere ruimte in trekt en een nieuw huishouden begint. Het is jammer dat wij alleen maar met een stuk van de tekst zitten, en dat we tot de volgende week moeten wachten tot het incident afgerond wordt, en Jezus weer een huis binnengaat (13,36). En het zal pas over twee weken zijn dat Jezus de hele serie parabels over het koninkrijk van God afsluit met een directe verwijzing naar de ‘huishouder' die uit zijn schat nieuw en oud - in die volgorde! - te voorschijn haalt (13,52). Dat hij een nieuw ‘huis', of een nieuwe familie aan het stichten is, komt evenwel ook al op een andere manier in onze tekst tot uitdrukking. Als hij zijn eerste parabel verteld heeft, vragen zijn leerlingen hem waarom hij eigenlijk zo geheimzinnig te werk gaat. Hij antwoordt dat dit met op¬zet is, juist om iets nieuws te beginnen.

Deze dynamiek van een van huis weggaan om naar huis te komen, is een dynamiek die velen van ons met zijn geest meegegeven schijnt te zijn. Overal vinden we groepen van gelovigen die binnen de kerk - en kerk staat in het Grieks voor huis - nieuwe huizen beginnen. In het verleden waren het de talloze religieuze en leken¬verenigingen, congregaties en sociëteiten. Op het ogenblik zijn het in Afrika de ‘kleine christelijke gemeenschappen', in Latijns-Amerika de ‘christelijke basisgemeenten', in ons land de ‘Acht Mei Beweging' en al de verschillende groepen, netwerken en gemeenschappen die daar deel van uitmaken.

Verwonderlijk is dat niet. Het heeft juist iets met de aard van een ‘huis' en een ‘thuis' te maken. Een huis is zo comfortabel en veilig omdat we er achter veilige muren met gesloten deuren - en eventueel luiken voor de ramen - onszelf afschermen tegen wat er in de wereld aan het gebeuren is. Iets dat we allemaal nodig hebben. Iets waar niemand buiten kan. Gezellig en knus, maar juist daarom ook inperkend en - als we niet opletten - beklemmend.

Jezus zelf hield het een hele tijd uit in Nazaret, als we de verhalen moeten geloven. Het was dan ook een schuilplaats voor zijn familie en voor hem. Ze waren er aangekomen als vluchtelingen. Eigenlijk hadden Jozef en Maria liever in Betlehem gewoond. Hij bleef er met hen ondergedoken. Iets wat iedere jongeman meestal maar slecht afgaat. Misschien is dat de reden dat hij later met zoveel smaak het verhaal van de zoon die zijn vader verlaat weet te vertellen! Het is hem te knus geworden als hij zijn thuis in Nazaret verlaat, naar Johannes trekt en zijn eigen huis intrekt in Kafarnaüm.

Maar ieder huis is hem te klein. Alle grenzen zijn te beperkt. De kring wordt steeds groter. Steeds trekt hij weer weg uit wat een nieuw thuis geworden was, om een nieuw huis te beginnen.

Deze les wil Matteüs meegeven aan de lezers voor wie hij schrijft. Experts zeggen dat dit een groep vluchtelingen was uit Jeruzalem, die zich vóór de verwoesting van de tempel daar ergens in het Midden Oosten (Troas?) gevestigd had. Als dat waar is, waren het christenen die tot Jezus' eigen familie behoorden, zijn broers en zijn zusters. Oude huisgenoten dus, die juist deze boodschap goed konden gebruiken.

Onze kerk kan dat ook. We dreigen iedere keer weer vast te lopen in structuren, gebaren en gebruiken die ons wel echt thuis doen voelen, maar die ons tegelijkertijd hinderen thuis te zijn in een wereld, die niet zozeer al het oude, maar vooral het nieuwe nodig heeft.