Adam, de oude en de nieuwe. Paulus stelt de nieuwe Adam tegenover de oude. Christus is de maatstaf van Gods genade (Rom. 6,15).
Elckerlic
Een volks verteller pakt in Genesis (Gen 2,4-3) uit met een verhaal over de mens en zijn vrouw. Hij schetst de droom van God met de mens. Adam is een paradijsmens, die leeft in harmonie met God, met de medemens, met de dingen en met zichzelf. Maar Adam is tevens het teken van de gebrokenheid. Hij is de verstoorde mens, schamel, armzalig, moedernaakt. Adam is begin en hij is tevens heden. De Bijbel en de krant zijn op het eerste zicht zo gelijklopend. “Vanaf de eerste bladzijde worden we geconfronteerd met zoveel kwaad, bedrog, broedermoord, zedenverwildering, spraakverwarring” (Geloofsboek, p. 148). Het kwaad is als een olievlek. Het begint en deint uit. Het kwaad kan toenemen omdat in elke mens een medeplichtige schuilt. Een kwade daad, gepleegd door een onbekende persoon, werpt vlug een verdachtmaking op vele mensen. Wanneer in een huis gestolen wordt, staan onmiddellijk allen die er binnen zijn geweest onder verdenking.
Adam, de angstige
Adam leeft verder in ons. Toon Hermans publiceerde in zijn gebedenboekje een gebed onder de titel Verleiding:
Heer,
de wereld komt op me af
met zijn vele dingen,
als een bloeiende appelboom.
Ik ben niet sterker dan Adam.
Hij kon de verleiding niet weerstaan.
Ik kan het ook niet.
Iedere dag opnieuw
verliezen we het paradijs.
Het zit in ons
de verboden vruchten te proeven.
God zij dank
bent U één en al vergeving.
Adam is de angstige, bange mens. In verband met Adam spreekt de Bijbel over angst. Het paradijsverhaal is het eerste Bijbelverhaal waarin over angst gesproken wordt. “God, de HEER, riep de mens: Waar ben je?” Hij antwoordde: “Ik hoorde u in de tuin en werd ik bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me” (Gen 3,9-10). Het verbreken van de band met God is volgens de Bijbel de diepste reden van onze angst. Wanneer we God uitschakelen, geven we een overdreven waarde aan dat wat nog overschiet. We stellen onze hoop en vertrouwen op wat eindig is en eens zal verdwijnen. Daarom zijn we zo angstig. In die zin schreef Dostojewski een profetische tekst: “Als God zal verdwenen zijn en de mensen wezen zijn geworden, zal ook de grote idee van de onsterfelijkheid verdwijnen en moeten vervangen worden. Heel die grote liefdesdrift die zich op het Onsterfelijke had gericht, zal zich nu moeten verplaatsen: op de wereld, op de mensen, op de natuur, ja op elk grassprietje… De mensen zullen zich haasten om elkaar te omhelzen, rennen om iemand lief te kunnen hebben; want ze weten nu dat hun dagen voorbij schieten en dat dit alles is wat hun rest.”
Het vooruitzicht van de dood maakt de mens angstig. “Van alle levende wezens is nochtans de mens het meest blootgesteld aan angst. De mens is immers het enige biologische wezen dat bewust weet heeft van de dood. Hij weet dat hij eens zal moeten sterven. De mens is een ‘met toekomst belast wezen’. Vandaar dat hij angstaanjagende vragen en problemen in zich draagt. De mens ‘voorziet’ en dat maakt hem ‘voorzichtig’ en bang. Daarom is ook een edel dier zoals het hert veel schichtiger en banger dan een vlieg. Een hert vlucht in het woud weg bij het zien van een mens. Vliegen en muggen daarentegen blijven onverbeterlijk terugkeren tot men ze dood mept. Hoe primitiever een wezen of een maatschappij, des te minder zijn deze zich angstig bewust van mogelijke gevaren. Anders gezegd: het bewustzijn van het gevaar neemt toe met het beschavingsmilieu. Hoe fijnbesnaarder een mens is, des te kwetsbaarder is hij door brutale schokken en des te concreter ‘voorziet’ en ‘verbeeldt’ zijn fantasie de mogelijke gevaren die hem bedreigen” (Herwig Arts).
Angst en vrees blijven bestaan. De joodse rabbijn Harold S. Kushner peilt naar de reden van de levensangst bij de mens in zijn boek: Niets meer te wensen en toch niet gelukkig. Op zoek naar de zin van het leven. De mens vreest dat het leven geen zin meer heeft. Waartoe nog leven? Voor een aantal lijkt het leven uitzichtloos. Ze hebben familieleven zien vermoorden. Ze zijn uit hun land gezet en hun aanvraag tot asiel lukt niet. Ze zijn opgenomen in de psychiatrie en merken geen verbetering. Gedachten van zelfdoding overheersen. De profeet Jeremia voelt ‘Ontzetting’ om hem heen (Jer. 20,10). Hij legt zijn zaak in Gods handen. Er is zoveel onvrede. “Er wordt zoveel geleden, de mensen zijn zo bang, de toekomst is zo duister en ons geloof zo klein” (ZJ 516). De vrome bidt: “o Jezus Christus, luister, en laat ons niet alleen.”
Zich toe vertrouwen
De stem die uitnodigt te leven is zwak. Hoe kan het woord van Jezus hen raken: “Vrees niet, ik ben er.” Zo we Hem vinden, krijgen dingen hun betrekkelijkheid. “Wees niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden, maar niet de ziel.” Jezus verzekert ons dat de Vader om zijn mensen bezorgd is. Zelfs wanneer deze neen zeggen, blijft God naar de mensen gekeerd. Zijn genade laat zich niet afmeten naar de misstap van Adam (Rom. 5,14).
Wie dus vervreemd van Minne leven,
Zij worden vaak door angst gedreven.
Des knechten wet is immers beven,
voor Zonen is de Minne daar.
Hadewijch
Middelpunt
Jezus heeft angst gekend en de doodsangst doorstaan. De Vader bleef niettemin zijn fundament. Daarom kan Hij ons middelpunt zijn. Jezus is de nieuwe Adam. Aan de bange, angstige oude Adam mag hij zeggen: Vrees niet… We mogen ons niet blindstaren op de oude Adam, de neenzegger, want het ja van de nieuwe Adam is sterker. We zijn geroepen om op die nieuwe Adam te gelijken en ons aan Hem toe te vertrouwen. Om de mens te begrijpen, moet ik weten wie de oude Adam is, maar moet ik me vooral toevertrouwen aan de nieuwe Adam, de Christus. De invloedssfeer van die oude Mens is doorbroken door de invloedssfeer van de nieuwe Mens, van Jezus Christus (Geloofsboek, p. 31).
Toon Hermans heeft in zijn gebedenboek een gebed over het Middelpunt:
Heer,
inspireer mij.
Geef dat ik U midden in mijn leven plaats,
in mijn huis en in mijn werk
en dat ik dat doe
als iets vanzelfsprekends.
U bent geen verre God
op een hoge wolk,
maar een alledaagse God
die leeft in alle mensen.
Laat ik U binnenhalen
in de stad
en vieren als de man van
Nazareth,
midden in de menigte
en dan maar hopen
dat U even
mijn kant opkijkt.
Wie dit middelpunt ontdekt, hoeft niet te vrezen. In plaats van angst straalt hij vreugde uit.