Dokter voor de zieken (2008)

Het was druk in het tolkantoor van Matteüs (Mt. 9,9).  Mensen betaalden er hun taks en brachten allerhande nieuwsjes mee.  Ze vertelden wellicht over die man uit Nazareth, die zich in Kafarnaüm had gevestigd, maar zo weinig thuis was.  Ze hadden hem misschien gehoord bij zijn bergrede of hem  gadegeslagen toen hij een melaatse genas en die knecht van een officier.  In Kafarnaüm had hij de schoonmoeder van Petrus genezen.  Er waren mensen die Jezus zouden willen volgen maar terugschrokken voor zijn eisen.  Jezus, zo vertelden ze, was een tijdje langs de overkant van het meer geweest, in het land der Garadenen.  Dit zou een bewogen tocht geweest zijn met storm tijdens de overvaart en dan die wondere duiveluitdrijving.  Jezus had de storm gestild en rust gebracht.  Bij zijn terugkeer in zijn stad genas hij er een lamme en kreeg het daarbij aan de stok met enkele Schriftgeleerden. 

Hebben al deze berichten en geruchten de tollenaar voorbereid op een ontmoeting met Jezus?  De evangelist zegt niets daarover.  Geen psychologische uitweidingen.  Even bruusk als bij de twee broederparen (Mt. 4,1) verloopt de roeping van Matteüs.  Jezus komt voorbij.  Hij ziet de man aan het werk en zegt: "Volg mij."  De geroepene trekt mee om kort daarna een plaats in te nemen binnen de groep van de twaalf (Mt. 10,1). 

De evangelist noteert daarop onmiddellijk dat Jezus aan tafel aanlag in de woning van Matteüs.  Of was het in deze van Jezus, die in Kafarnaüm zijn stek had?  Voor de evangelist is die maaltijd en het gesprek daarop het belangrijkste.  Daar zie je wie Jezus is, hoe hij optreedt en vanuit welke gezindheid. 

Zijn handelwijze krijgt kritiek.  Deze keer vanwege Farizeeën, zoals kort te voren de Schriftgeleerden bij de genezing van de lamme.  Daarna komen de volgelingen van Johannes voor de dag met hun bedenkingen over de leerlingen van Jezus, die de vasten niet onderhouden.

De kritiek van de Farizeeën verwondert niet.  Wie met zondaars omgaat, maakt zich zelf onrein.  Contact met slecht volk maakt iemand ongeschikt om aan de cultus deel te nemen.  Matteüs had blijkbaar een grote vriendenkring en relatiekring, bestaande uit tollenaars en zondaars.  Dat tafelgenootschap van Jezus stoort de Farizeeën, terwijl Jezus er zelf geen moeite mee heeft.  Een huis binnengaan, er eten en meedoen met het gezelschap is nochtans compromitterend.  Hoe behoud je daar je vrijheid?  Hoeveel berekening en baatzucht is er vaak niet aanwezig bij diners?  Wij kennen het spreekwoord: "Wiens brood men eet, wiens brood men spreekt (eert)."

Jezus geeft zijn eigenheid en overtuiging niet prijs.  Wanneer hij neerbuigt en neerdaalt, behoudt hij zijn innerlijke zielskracht.  Door brood te breken en te delen drukt hij solidariteit uit.  Niet in de zonde, maar om bevrijding te brengen.  "Als mens heeft hij onder ons gewandeld, aan alles aan ons gelijk behalve in de zonde" (Eucharistisch gebed IV).  Hij situeert zich als geneesheer.  Zijn antwoord doet de aanklagers nadenken over hun eigen plaats.  Let op als je onberispelijk wil voorkomen.  Let vooral op degene die anderen de les willen spellen.  Daarover dit verhaal uit de Joodse traditie:

Op een dag woonde rabbi Levi Jitzak van Berditschev een bijeenkomst bij waarop een bezoekende rabbi vuur en vlam spuwde tegen de zondaars en zei: "Ik zie hier niemand die niet zwaar heeft gezondigd!"  Na afloop bad rabbi Jitzak in stilte: "Heer luister alstublieft niet naar hem.  Hij ging zo woest tekeer omdat dit nu eenmaal van een rabbi op doorreis wordt verwacht.  Het is zijn broodwinning.  Hij heeft een vrouw en drie dochters op huwbare leeftijd.  Zoiets slokt een massa geld op.  Schenk hem wat hij zo nodig heeft, en let maar niet op wat hij over mijn mensen heeft gezegd.  Gij weet dat ze eigenlijk veel beter zijn dat wat ze doen."

God is geneesheer (Ex. 15,26).  Zo is het optreden van Jezus helend.  Hij geneest zondaars en mensen met lichamelijke kwalen.  Hij heeft een positieve kijk op de arts en volgt daarin Jezus Sirach (Sir. 38,1-15).

Wanneer Matteüs dan met Jezus meegaat ziet hij hem naderhand bij de bedroefde ouders van een jong meisje.  Hij hoort de bede van twee blinden die in Jezus geloven en dankzij hem  kunnen zien.  Matteüs jubelt mee wanneer een stomme kan spreken en van bezetenheid is genezen.  Hij schrikt op van de reactie van de Farizeeën die Jezus ervan beschuldigen met de duivel om te gaan, wanneer hij een stomme geneest. 

Opnieuw zijn wij aan het gissen.  De evangelist zegt immers niets over wat Matteüs na zijn bekering heeft gedacht en meegemaakt.  Hij vertelt over Matteüs opdat de lezer zelf volgeling van Jezus zou worden en zou durven ingaan op de roep van Jezus.  Matteüs mocht de barmhartigheid van Jezus ervaren.  "Barmhartigheid", dit wordt zijn mantra.  Wij mogen ditzelfde woord in ons opnemen ter overweging en ons laten leiden door de barmhartigheid die Jezus drijft.  "Niet als een storm, niet als een bijl komen de woorden van God, maar als een groene twijg" (ZJ 571).